Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-873, 23 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-873

betreft: [klaagster]       datum: 23 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van de Wijngaart, namens […], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 12 juli 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klaagster is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klaagster heeft zich altijd netjes aan de afspraken van de reclassering gehouden. Voorts heeft het Openbaar Ministerie op basis van het rapport van de reclassering wel gemeend dat het verlof plaats zou kunnen vinden. Nu het hoger beroep ten aanzien van de huidige verdenking nog loopt, is klaagster van mening dat de verdenking niet zoveel gewicht in de schaal kan brengen dat dat in haar nadeel kan worden uitgelegd in het kader van de verlofaanvraag. Voorts staat de fictieve einddatum vast op 3 mei 2019 en kan daarvan worden uitgegaan tot een andere beslissing daarover. Daarnaast is een concreet en verifieerbaar verlofadres aangeleverd. Kennelijk is het de reclassering niet gelukt het adres te verifiëren, maar dat is nimmer met klaagster besproken teneinde enig contact met de bewoner tot stand te kunnen brengen. De afwijzende beslissing is derhalve op onjuiste gronden gebaseerd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Uit het reclasseringsadvies blijkt niet – in tegenstelling tot wat namens klaagster is gesteld – dat klaagster zich altijd netjes aan de afspraken van de reclassering heeft gehouden. Lange gevangenisstraffen, hulp en begeleiding van de reclassering en Exodus hebben er niet voor gezorgd dat zij stopt met recidiveren. De selectiefunctionaris heeft voorts zijn afwijzende beslissing gebaseerd op de niet in rechte vaststaande veroordeling en met name de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 440 dagen, nu artikel 14, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat het strafrestant hoogstens een jaar bedraagt. Bovendien vormt het als hoog ingeschatte recidiverisico in combinatie met het niet willen meewerken aan het door de reclassering geïndiceerde onderzoek een contra-indicatie voor verlofverlening. Het Openbaar Ministerie heeft dan wel geen bezwaar tegen verlofverlening, maar verbindt hieraan wel de voorwaarde dat het in samenspraak met een begeleidingstraject van de reclassering geschiedt. Ten aanzien van het opgegeven verlofadres is bovendien wel degelijk navraag gedaan bij klaagster, die zei dat het telefoonnummer juist was en dat zij het vermoeden had dat de bewoonster op vakantie was.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen verlofverlening onder de voorwaarde dat dit onder begeleiding van de reclassering plaatsvindt. 

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

De reclassering acht de kans op recidive hoog, nu klager reeds vier keer is veroordeeld voor hetzelfde delict en lange gevangenisstraffen en begeleiding niet hebben geleid tot verandering in het delict gedrag. Klaagster neemt geen verantwoordelijkheid voor de gepleegde delicten en daarom lijken er geen mogelijkheden te zijn om tot gedragsverandering te komen.

3.         De beoordeling

Klaagster is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek wegens drugssmokkel. Voorts is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 440 dagen toegewezen. Tegen de veroordeling en de herroeping is klaagster in hoger beroep gegaan. De fictieve einddatum van klaagster is thans bepaald op 6 juli 2020. 

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting komt een gedetineerde, in het geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, in aanmerking voor algemeen verlof, indien de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Blijkens de toelichting bij dit artikel impliceert het bepaalde in het eerste lid onder b dat een gedetineerde niet verwikkeld mag zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven.

Uit de voorhanden stukken volgt dat klaagster nog niet onherroepelijk is veroordeeld en dat een vordering tot herroeping van klaagsters v.i. van 440 dagen evenmin onherroepelijk is. Nu de einddatum van klaagsters detentie niet vaststaat, kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 23 oktober 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven