Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-526, 19 oktober 2018, schorsing
Uitspraakdatum:19-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-526

Betreft : [verzoeker]    datum: 19 oktober 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 oktober 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 11 oktober 2018 om 16.00 uur en eindigend op 25 oktober 2018 om 16.00 uur, wegens het bezit van contrabande op cel. 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 13 oktober 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 oktober 2018.

 

1. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat  het geval.

Uit het schriftelijk verslag van 11 oktober 2018 komt naar voren dat in verzoekers cel contrabande is aangetroffen, te weten een smartphone, een oplader en oordopjes. Verzoeker stelt dat de disciplinaire straf die aan hem is opgelegd te zwaar is. Het bezit van een telefoon in de inrichting is strafwaardig en daarvoor kon de directeur naar het voorlopig oordeel van de voorzitter een disciplinaire straf opleggen.

Met betrekking tot de aard en hoogte van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de voorzitter als volgt. Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, geldt in beginsel een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in de eigen cel voor het bezit van een GSM. In de penitentiaire praktijk wordt veelal de term ‘mobiele telefoon’ gebruikt, zonder dat daarbij expliciet wordt aangegeven dat het om een GSM of smartphone gaat.

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan de directeur van het in de sanctiekaart vermelde beleid afwijken, maar dient hij, indien hij ten nadele van de gedetineerde afwijkt, extra te motiveren waarom in dit geval een zwaardere straf op zijn plaats is. In zijn beslissing tot oplegging van de straf heeft de directeur niet aangegeven waarom hij is afgeweken van de sanctiekaart. Reeds daarom komt de tenuitvoerlegging van zijn beslissing voor schorsing in aanmerking.

Ten overvloede merkt de voorzitter op dat de argumenten die door de directeur in zijn inlichtingen worden genoemd, evenmin een afwijking van de sanctiekaar hadden kunnen rechtvaardigen. De sanctiekaart maakt geen onderscheid tussen een smartphone of andere telefoon, terwijl niet is gebleken dat verzoeker (of zijn telefoon) op de een of andere wijze betrokken is geweest bij het op 11 oktober 2018 gepubliceerde filmpje.

 

2. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 19 oktober 2018.

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven