Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-332, 6 september 2018, schorsing
Uitspraakdatum:06-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer : S-332

Betreft    : [verzoeker]                                                                           datum: 6 september 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R.J.H. van der Wal, namens […], verder verzoeker te noemen, thans verblijvende in de afdeling voor Beheersproblematische Gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van de p.i. Leeuwarden van 31 augustus 2018, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, met ingang van 31 augustus 2018 om 12.45 uur en eindigend op 14 september 2018 om 12.45 uur; de externe tenuitvoerlegging van voormelde ordemaatregel in de BPG van de p.i. Vught; de oplegging van een negental toezichtmaatregelen in het kader van verzoekers plaatsing op de lijst voor gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM-lijst) voor de duur van veertien dagen, met ingang van 31 augustus 2018 en eindigend op 14 september 2018.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke mededeling van de commissie van toezicht van 5 september 2018 inhoudende dat het schorsingsverzoek tevens als klaagschrift is aangemerkt, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 september 2018.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissingen waartegen beklag is ingediend in strijd zijn met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk zijn dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissingen. Naar het oordeel van de voorzitter is dit niet het geval.

De beslissingen van 31 augustus 2018 tot oplegging van de bestreden ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, de tenuitvoerlegging daarvan in de BPG van de p.i. Vught, alsmede de oplegging van een negental toezichtmaatregelen in het kader van verzoekers plaatsing op de GVM-lijst zijn gebaseerd op door de politie aangeleverde informatie. Uit de inlichtingen van de directeur van 5 september 2018 komt naar voren dat op 31 augustus 2018 een melding van de politie is ontvangen dat sprake zou zijn van plannen om verzoeker te bevrijden, waarbij geweld niet geschuwd zal worden. Deze melding is volgens de directeur concreet en actueel. De oplegging van de ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel heeft als doel de veiligheid van de inrichting te waarborgen alsmede collusiegevaar te beperken. De tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel in de p.i. Leeuwarden stuitte, gelet op de veiligheid in de inrichting, op ernstige bezwaren. Naar aanleiding van deze omstandigheden is in overeenstemming met de selectiefunctionaris beslist dat de ordemaatregel in de BPG van de p.i. Vught ten uitvoer gelegd zal worden. Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker niet is gehoord voordat de toezichtmaatregelen aan hem zijn opgelegd. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker reeds op transport was naar de p.i. Vught op het moment dat de beslissing tot oplegging van de toezichtmaatregelen werd genomen, als gevolg waarvan de directeur hem voorafgaand aan het nemen van die beslissing niet heeft kunnen horen.  

Het risico op een geschokte rechtsorde door de bevrijding van verzoeker of een poging daartoe heeft in de belangenafweging van de directeur een belangrijke rol gespeeld.

Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de voorzitter niet op voorhand worden gesteld dat de beslissingen van de directeur in strijd zijn met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om thans tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissingen over te gaan. Daarbij neemt de voorzitter mede in aanmerking dat de directeur bij het nemen van de beslissing tot het opleggen van toezichtmaatregelen blijkens deze beslissing een (summiere) belangen-afweging heeft gemaakt tussen de veiligheid van de inrichting en het lopende onderzoek enerzijds en de belangen van verzoeker anderzijds. Deze belangenafweging acht de voorzitter vooralsnog voldoende. Tevens acht de voorzitter van belang dat de toezichtmaatregelen zijn opgelegd voor de duur van veertien dagen en dat de directeur heeft aangegeven de opgelegde toezichtmaatregelen periodiek te zullen toetsen en deze, indien daartoe aanleiding bestaat, voor ommekomst van genoemde termijn, te zullen aanpassen. Dat verzoeker voorafgaand aan het opleggen van de toezichtmaatregelen niet is gehoord leidt ten aanzien van de beslissing waarbij deze maatregelen zijn opgelegd ook niet tot een ander oordeel nu dit horen niet door de wet is voorgeschreven.

Het verzoek zal worden afgewezen.

 

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek in alle onderdelen af.
 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 6 september 2018.

 

 

secretaris                                          voorzitter

Naar boven