Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0075/GV, 17 mei 1999, beroep
Uitspraakdatum:17-05-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/75/GV

betreft: [klager] datum: 17 mei 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennis genomen van een op 1 maart 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 24 februari 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Sinds november 1998 hebben alle instanties een positief advies uitgebracht opappellants verlofaanvraag. Appellant heeft geen rapporten meer gekregen en functioneert naar behoren. Appellant wil graag verlof zodat hij kan bewijzen dat hij buiten goed kan functioneren. Verder vindt appellant het belangrijk dathij zijn zieke moeder weer eens kan zien.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister verwijst voor de argumenten die tot zijn afwijzende beslissing hebben geleid naar zijn beslissing van 30 december 1998 waarin appellants vorige verlofaanvraag werd afgewezen. Uit ingewonnen informatie is de Minister toengebleken dat appellants vorige detentie niet vlekkeloos is verlopen. Na een mislukt verblijf in de half open inrichting „Bankenbosch“ te Veenhuizen is appellant in 1996 ontvlucht vanuit de gevangenis „Maashegge“ te Overloon. Ookappellants huidige detentie verloopt niet probleemloos. Appellant heeft een aantal disciplinaire straffen opgelegd gekregen in verband met een vechtpartij met een medegedetineerde, het gebruik van cannabis en het niet opvolgen vanopdrachten door het personeel. Medio maart 1998 weigerde appellant zijn medewerking aan een onderzoek in het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Uit het uittreksel van het justitieel documentatieregister blijkt dat appellant zich sinds1988 met toenemende mate schuldig maakt aan delicten waarbij het nodige geweld niet wordt geschuwd. Ook nu is appellant veroordeeld voor diverse geweldsdelicten, waaronder (zware) mishandeling. Gelet hierop acht de Minister de kansop ongewenste slachtofferconfrontatie en het gevaar voor recidive bij verlofverlening niet uitgesloten. De Minister heeft gezien het vorenstaande geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

3. De beoordeling
Krachtens artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking wanneer hij ten minste een derde van de onherroepelijken onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft ondergaan en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Artikel 4 van deze Regeling bepaalt dat verlof, in casu algemeen verlof, wordt geweigerd in gevalvan:
a) ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;
b) gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;
c) ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d) gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e) risico voor ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
f) risico voor ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;
g) risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
h) gevaar voor de gedetineerde;
i) risico van maatschappelijke onrust;
j) het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
k) een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend;
l) een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

De afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij overweegt deberoepscommissie het volgende. Bij de beslissing op een verzoek om verlof dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Uit de onderliggende stukken is de beroepscommissie gebleken dat de directeur van de gevangenis II teSittard positief adviseert op appellants verlofaanvraag. Appellant is tot op heden niet disciplinair gestraft en er zijn geen indicaties voor drugsgebruik. Een afgenomen urinecontrole op 25 januari 1999 toonde geen drugsgebruik aan.De officier van justitie te Den Bosch en de politie te Eindhoven hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening. Er is een aanvaardbaar verlofadres.
De Minister heeft zijn afwijzing kennelijk gebaseerd op de weigeringsgronden onder b en g. Hiervoor zijn naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aanwijzingen. Gelet op het vorenstaande, waarbij nog wordt opgemerkt datappellant reeds over enkele maanden zijn datum van vervroegde invrijheidstelling bereikt, dient aan het belang van appellant doorslaggevende betekenis te worden toegekend.
Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen op deze verlofaanvraag met inachtneming van deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen op deze verlofaanvraag met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 17 mei 1999

secretaris voorzitter

Naar boven