Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0175/GV B, 4 augustus 1999, beroep
Uitspraakdatum:04-08-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/175/GV

betreft: [Klager] datum: 4 augustus 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennis genomen van een op 20 april 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift en een toelichting op ditberoepschrift d.d. 3 mei 1999 met bijlagen ingediend door mr. M.A.E. Bol, namens

[...]verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 8 april 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants derde verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Door en namens appellant is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Er is geen kans op recidive omdat appellant momenteel geen beschikkingheeft over zijn woning omdat daar brand is geweest.
Ten aanzien van het niet terugkeren van een verlof op 5 september 1997 geeft hij aan dat hij in deze periode relatieproblemen had met zijn vriend. Hierdoor kon hij niet eerder terugkeren van verlof.
Ten aanzien van het niet terugkeren van een schorsing van de voorlopige hechtenis op 18 juni 1998 merkt appellant op dat hij onvoldoende tijd had om de zaken rondom zijn woning te regelen na de brand. Hij heeft hierna zelf contactopgenomen met de politie om zich te melden.
Met betrekking tot het alcoholmisbruik merkt appellant op dat hij niet alcoholverslaafd is. Dit wordt bevestigd door dhr. J.P. Bouwman van de Jellinekkliniek te Amsterdam. Bijgevoegd is een rapportage van dhr. Bouwman omtrent desituatie van appellant. Op de verlofaanvraag van appellant wordt door dhr. Bouwman positief geadviseerd. Appellant heeft zelf verzocht om verdere behandeling bij de Jellinekkliniek. Deze behandeling geeft niet aan dat hij verslaafdis.
Bij een eerdere verlofaanvraag heeft de Minister aangegeven dat is gebeld met een maatschappelijk werker van de Jellinekkliniek. Uit deze telefonische informatie zou blijken dat appellant wel degelijk veel zou drinken en hierbijgeen maat zou kunnen houden. Naar aanleiding van deze opmerking heeft appellant nadere informatie opgevraagd bij dhr. Bouwman. Deze geeft in een reactie aan dat hij onbekend is met een gesprek met iemand van het ministerie vanjustitie. Vanuit de Jellinekkliniek wordt niet zomaar telefonische informatie verstrekt. Gesteld kan worden dat de informatie omtrent de alcoholverslaving van appellant, die in de eerdere afwijzing van het verlof naar voren isgekomen, onjuist is.
Appellant heeft een groot belang bij verlof op korte termijn. Hij zou dan de zaken omtrent zijn woning kunnen afhandelen. De woning wordt momenteel gerenoveerd door de woningbouwvereniging in verband met de schade door de brand. Deoplevering zal in juni/juli 1999 plaatsvinden. Appellant dient zorg te dragen voor de herinrichting van de woning. Daarnaast dient hij een aanvraag in te dienen voor bijzondere bijstand bij de sociale dienst voor deherinrichtingskosten.
Appellant heeft geen behoefte aan herhaling van de oplichtingpraktijken. Hij beseft dat hij terug dient te keren van het verlof. Hij wil benadrukken dat hij geen problemen heeft binnen de inrichting.
Gelet op het bovenstaande is zijn verlofaanvraag ten onrechte afgewezen. Er is geen kans op recidive, vluchtgevaar of alcoholmisbruik tijdens het verlof. Appellant verzoekt de beroepscommissie het beroep gegrond te verklaren en hemalsnog verlof toe te kennen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister verwijst naar zijn brieven van 22 januari en 2 februari 1999 waarin appellants vorige verlofaanvragen werden afgewezen. De daarin aangevoerde argumenten acht de Minister ook thans nog volledig van kracht. Appellant komtsinds 1980 in aanraking met politie en justitie. Gelet op de einddatum van de vorige detentie van appellant, 26 november 1997, en de begindatum van de huidige detentie, 30 maart 1998, kan gesteld worden dat sprake is van een snellerecidive. Tijdens de vorige detentie keerde appellant op 5 september 1997 niet terug van een algemeen verlof. Tijdens de huidige detentie is appellant niet teruggekeerd van een schorsing van de voorlopige hechtenis. Het openbaarministerie adviseerde de Minister opnieuw om appellant geen verlof toe te staan. Gezien de beschikbare informatie heeft de Minister geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

3. De beoordeling
Appellant ondergaat 4 gevangenisstraffen van respectievelijk 20 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, 2 weken en 4 weken met aftrek. Aansluitend dient hij de tenuitvoerlegging van eeneerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden te ondergaan. De tenuitvoerlegging van deze straffen is aangevangen op 11 augustus 1998. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 december 1999.Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis van 1 dag te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van appellants derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal 5 verlofaanvragen indienen.

Krachtens artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking wanneer hij ten minste een derde van de onherroepelijken onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft ondergaan en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Artikel 4 van deze Regeling bepaalt dat verlof, in casu algemeen verlof, wordt geweigerd in gevalvan:
a) ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;
b) gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;
c) ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d) gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e) risico voor ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
f) risico voor ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;
g) risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
h) gevaar voor de gedetineerde;
i) risico van maatschappelijke onrust;
j) het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
k) een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend;
l) een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

De directeur van het huis van bewaring ondersteunt de verlofaanvraag van appellant in het kader van zijn resocialisatie. De politie te Amsterdam heeft al eerder aangegeven dat geen feiten en/of omstandigheden bekend zijn dieaanleiding zouden kunnen geven tot een negatief advies met betrekking tot het gevraagde verlof. De Jellinekkliniek voor justitiële verslavingszorg, heeft een positief advies uitgebracht. Er is vertrouwen dat appellant zijn verlof opcorrecte wijze zal doorbrengen. De officier van justitie te Amsterdam heeft bezwaar tegen verlofverlening aan appellant in verband met zijn ontvluchting vorig jaar, de enorme recidive en zijn alcoholverslaving.

De afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet thans bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij overweegt deberoepscommissie het volgende. Bij de beslissing op een verzoek om verlof dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Uit de onderliggende stukken is de beroepscommissie gebleken dat het gedrag van appellant in deinrichting zeer correct is en dat hij geen correcties behoeft. Appellant heeft in dit stadium van de detentie een groot belang bij verlofverlening in verband met de herinrichting van zijn woning na de brand. Dat verlof is sterkgericht op zijn terugkeer in de vrije maatschappij na detentie. Derhalve dient aan het belang van appellant, ondanks de snelle recidive en zijn eerder niet terugkeren van een schorsing, doorslaggevende betekenis te worden toegekend.Hierbij dient nog te worden toegevoegd dat hij op 2 december 1999 zijn v.i.-datum bereikt. Hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht is in dit stadium onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. R.J.A. Meertens-Zeeman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 4 augustus 1999

secretaris voorzitter

Naar boven