Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-259, 12 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-259

betreft: [klager]            datum: 12 september 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.N. Vermeij, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een uitspraak van 26 februari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn (AR 2018/046), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht, alsmede de uitspraak van de beroepscommissie van 11 oktober 2017 (17/376/GA). De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het niet toekennen van een schadevergoeding van € 75,= per maand over de periode van september 2016 tot en met april 2017, alsmede een bedrag van € 150,=  aan gemaakte extra kosten, omvattende onder andere de eigen bijdrage voor de Raad voor Rechtsbijstand (AR 2018/046).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Nu de beroepscommissie in haar uitspraak van 11 oktober 2017 heeft geoordeeld dat plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI) vanaf

15 juli 2016 mogelijk was, behoeft het van de zijde van klager geen verder bewijs dat de ontstane extra vertraging tot aan de uiteindelijke plaatsing in een ZBBI in mei 2017 aan de directeur te wijten is, maar zou het op de weg van de directeur liggen om aan te tonen waarom de vertraging niet tot schadeplichtigheid van de directeur zou leiden.

Klager heeft zich tot de raadsman gewend omdat het bij voormelde vertragingskwestie gaat om een probleem dat direct raakt aan de persoonlijke integriteit, namelijk de deelname aan een penitentiair programma. Door toedoen van de directeur is de plaatsing van klager in een ZBBI op alle mogelijke manieren gefrustreerd.

Namens de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie.

 

3.         De beoordeling

De beklagcommissie komt op grond van haar overwegingen tot het oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat op grond van deze overwegingen, bij welke overwegingen de beroepscommissie zich aansluit, de beklagcommissie klager in zijn klacht niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Daarom zal de beslissing van de beklagcommissie worden vernietigd, en zal klager alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn klacht.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. J. Warntjes, secretaris, op 12 september 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven