Onderwerp: Bezoek-historie

Gewapende bewaking en beveiliging in Duitsland

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Door kapitein mr. S.E. Appelman1

Inleiding

De Nederlands-Duitse samenwerking heeft de afgelopen jaren een vlucht genomen. Hoewel Nederland en Duitsland al sinds  1995 gezamenlijk het 1(German/Netherlands) Corps (1GNC) bemannen en besturen en oefeningen en schietseries op Duits grondgebied in ieder jaarplan terugkeren, hebben de landen in hun samenwerking een grote stap voorwaarts gemaakt naar onderlinge integratie van hun eenheden. Zo is in 2014 11 Luchtmobiele Brigade geïntegreerd in Division Schnelle Kräfte (DSK), in 2016 43 Gemechaniseerde Brigade in 1 Panzer Division (1. PzDiv) en in 2018 FlugabwehrRaketenGruppe 61 (FlaRakGp61) in het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigings Commando. Ten tijde van de Nederlandse aanwezigheid op Duits grondgebied dienen Nederlandse Te Beschermen Belangen (TBB)2 bewaakt en beveiligd te worden. Gelet op de voortschrijdende integratie tussen de twee krijgsmachten ligt het aanvragen van gastlandondersteuning (Host Nation Support)  minder voor de hand liggend. De vraag die hieruit voortvloeit is of het Nederlandse militairen op Duits grondgebied is toegestaan om Nederlandse TBB gewapend te bewaken en beveiligen. De in dit artikel gebezigde term gewapende bewaking en beveiliging ziet ten eerste op de uitdrukkelijk met bewaking en beveiliging belaste militairen die ten tweede zijn uitgerust met een wapen dat met scherpe munitie (half) is geladen en waarmee gericht vuur kan worden uitgebracht.

Beschouwing

Ingevolge artikel VI van het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (hierna: NAVO-Statusverdrag) mogen de leden van de krijgsmacht van een verdragspartij (lees: zendstaat) op het grondgebied van een andere verdragspartij (lees: gastland) wapens in hun bezit hebben en dragen, mits de op hen toepasselijke voorschriften zulks toestaan. Voor Nederlandse militairen is het de Regeling wapens en munitie krijgsmachtpersoneel die hen toestaat wapens te dragen, voor zover de uitoefening van de dienst zulks vereist. Het dienstbelang kan onder meer volgen uit een (oefen)order, een (mondelinge) dienstopdracht en/of een Technical Arrangement (hierna: TA), die bepaalt dat de militair is uitgerust met een wapen gedurende de (oefen)inzet. Hoewel artikel VI alleen spreekt over wapens en niet over munitie, kan beargumenteerd worden dat het in bezit hebben en dragen van munitie ook onder de reikwijdte valt van dit artikel. Immers, artikel VI is een lege huls als alleen het in bezit hebben en dragen van wapens te herleiden is tot het NAVO-Statusverdrag en het in bezit hebben en dragen van munitie daarentegen afhankelijk zou zijn van een separaat af te sluiten overeenkomst met het gastland.3 In de praktijk wordt veelal in een (niet-juridische bindende) overeenkomst (Memorandum of Understanding (hierna: MOU) of TA) vastgelegd dat het in bezit hebben en dragen van munitie voor leden van de krijgsmacht van de zendstaat in het gastland is toegestaan.

 

Voor wat betreft de invoer van wapens en munitie in het gastland dient de regelgeving van het gastland, gelet op de strekking van artikel VI in samenhang beschouwd met artikel XI van het NAVO-Statusverdrag4, te voorzien in een (reële) mogelijkheid voor de zendstaat om wapens en munitie in te voeren. Aan de invoer kunnen uiteraard wel voorwaarden worden verbonden door het gastland.

 

Het NAVO-Statusverdrag bevat geen bepaling(en) omtrent de geweldsbevoegdheden van de met bewaking en beveiliging belaste militair, in het bijzonder de omstandigheden waarin en voorwaarden waaronder de militair gebruik mag maken van zijn persoonlijk wapen en munitie die hij in bezit heeft en bij zich mag dragen. De Aanvullende Overeenkomst met betrekking tot de in de Bondsrepubliek Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten (AO)5 bevat die evenmin. Artikel 12 van de AO6 verruimt slechts de bevoegdheid tot het in bezit hebben en dragen van wapens en munitie tot personen in dienst bij de krijgsmacht, niet zijnde militairen. Voorts zegt dit artikel niet meer dan dat het gebruik van een wapen door daartoe gemachtigde leden van de civiele component in overeenstemming dient te zijn met de Duitse wetgeving omtrent noodweer.

 

Voorop staat dat iedere Nederlandse militair die zich op Duits grondgebied bevindt een beroep kan doen op de strafuitsluitingsgrond “noodweer” 7, indien de militair uit zelfverdediging een (dreigende) aanval heeft afgeweerd en hij daarvoor strafrechtelijk vervolgd8 wordt. Zowel het Nederlandse noodweer (artikel 41 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht) als het Duitse “Notwehr’/’Nothilfe”9 (artikel 53 van het Duitse Wetboek van Strafrecht) vereist dat er sprake dient te zijn van een noodzakelijke verdediging tegen een (op handen zijnde) aanval op het lijf, de eerbaarheid of een goed van jezelf of een ander. Noodzakelijk wil zeggen dat de verdediging tegen een dergelijke aanranding dient te voldoen aan de eisen van subsidiariteit  en proportionaliteit10. Concreet gezegd houdt dit voor de Nederlandse militair in, die ingevolge de (inter)nationale regelgeving gerechtigd is een wapen in bezit te hebben en te dragen in Duitsland, dat het door hem gekozen verdedigingsmiddel in verhouding staat tot de ernst van de aanranding.11 Indien het gekozen verdedigingsmiddel (bij de beoordeling achteraf) illegaal blijkt te zijn, kan overigens nog steeds worden geoordeeld dat het gekozen verdedigingsmiddel proportioneel is. Denk aan een aanval waarbij schoten worden gelost waarop dan ook wordt gereageerd met gericht vuur. Dit beantwoordt echter niet de preliminaire vraag of het de Nederlandse militair überhaupt is toegestaan op Duits grondgebied gewapend te bewaken en beveiligen.

 

De Nederlandse Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten en het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (waarvan IK 2-27 een beknopte weergave betreft) bieden geen uitsluitsel. Aan de Rijkswet en het Besluit is namelijk geen extraterritoriale werking toegekend. Zelfs als dat wel het geval zou zijn geweest, dan moet Duitsland altijd nog toestemming verlenen voor handhaving van extraterritoriale Nederlandse wetgeving op Duits grondgebied (“enforcement jurisdiction”). Als de extraterritoriale gewapende bewaking en beveiliging niet voortvloeit uit de Nederlandse wetgeving moet worden uitgeweken naar de wetgeving van het gastland en/of nadere overeenkomsten die met het gastland zijn overeengekomen.

 

De Duitse equivalenten van voornoemde Rijkswet en Besluit, te weten het Gesetz über die Anwendung unmittelbaren Zwanges und die Ausübung besonderer Befugnisse durch Soldaten der Bundeswehr und verbündeter Streitkräfte sowie zivile Wachpersonen (UZwGBw) en Ausführungsbestimmungen zum UZwGBW (AB-UZwGBw), bepalen dat de in de (AB-) UZwGBw opgesomde geweldsbevoegdheden eveneens toekomen aan militairen van bondgenoten die belast zijn met bewakings- en beveiligingstaken op Duits grondgebied. Hier zijn twee voorwaarden aan verbonden:

  • De vreemde militair staat onder bevel van een door de Duitse Minister van Defensie benoemde en aangewezen meerdere (§1 onder 2 UZwBGw) én;
  • Het beginsel van reciprociteit, inhoudende dat Duitse militairen op het grondgebied van de bondgenoot dezelfde bevoegdheden dienen te hebben als de bevoegdheden die aan de militairen van de bondgenoot ingevolge de (AB-) UZwGBw zijn toegekend. Bondgenoten die voornoemde eisen vervullen, worden opgenomen in Annex 6 van de AB-UZwGBw (3.1.2 AB-UZwBGw). Duitsland heeft Nederland vanaf januari 2006 in deze annex opgenomen na hiertoe te zijn verzocht door 1GNC.

 

Dat Nederland is opgenomen in Annex 6 van de (AB-) UZwBGw betekent niet dat de Nederlandse militair in iedere situatie beschikt over de bevoegdheid om gewapend te bewaken en beveiligen op Duits grondgebied. Daarvoor dient Nederland de facto te voldoen aan het in het (AB-)UZwBGw opgenomen reciprociteitsvereiste.12 Om te beoordelen of en zo ja, in welke feitelijke situaties Duitse militairen op Nederlands grondgebied over soortgelijke geweldsbevoegdheden beschikken, dient gekeken te worden naar hetgeen de Rijkswet stelt over het toekennen van geweldsbevoegdheden aan vreemde militairen. De Rijkswet stelt de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • De vreemde militair staat bij zijn bewakings- en beveiligingstaak onder bevel van een Nederlandse militair of burgerambtenaar die daartoe is aangewezen door de Nederlandse Minister van Defensie (artikel 1, lid 2 onder b);
  • Aanwijzing door de Minister van Defensie vindt slechts plaats ter uitvoering van een verdrag (lees: internationaalrechtelijke bindende bilaterale of multilaterale overeenkomst) of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie (artikel 1, lid 3);
  • Van een aanwijzing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant (art. 1, lid 4).

 

De enige situatie waarin Nederland voldoet aan het Duitse reciprociteitsvereiste betreft de gewapende bewaking en beveiliging van de door 1GNC gebruikte faciliteiten of gebouwen. De aanwijzing van Duitse bewakers van 1GNC-faciliteiten of -gebouwen op Nederlands grondgebied heeft namelijk plaatsgevonden ter uitvoering van artikel 10, lid 1, van het Legerkorpsverdrag. Dit artikel houdt in dat het legerkorps een wacht kan instellen als het bewakingspersoneel van de zendstaat dezelfde bevoegdheden als die van het gastland heeft. Ingevolge artikel 10, lid 2, van het verdrag staat het bewakingspersoneel voorts onder bevel van een meerdere van het gastland. De aanwijzing is tot slot gepubliceerd in de Staatscourant.13

 

Afgezien van het Legerkorpsverdrag hebben Nederland en Duitsland geen verdragen met elkaar gesloten waarin is overgegaan tot het toekennen van geweldsbevoegdheden op wederkerige basis.14 Derhalve valt (vooralsnog) alleen de gewapende bewaking en beveiliging van 1GNC faciliteiten en gebouwen onder de reikwijdte van Annex 6. In alle andere gevallen is gewapende bewaking en beveiliging van Nederlandse TBB op Duits grondgebied een verantwoordelijkheid van het gastland.

 

Om te bewerkstelligen dat Nederlandse eenheden, die onderdeel uitmaken van DSK, 1.PzDiv of DGLC, of zij die deelnemen aan een schietserie of oefening, in Duitsland een gewapende wacht met scherpe munitie kunnen lopen onder Duits bevel dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Het in de Duitse wetgeving neergelegde reciprociteitsvereiste, inhoudende dat gewapende bewaking en beveiliging van Duitse TBB op Nederlands grondgebied door Duitse eenheden die onder bevel staan van DSK, 1.PzDiv of DGLC of zij die komen oefenen of schieten onder Nederlands bevel uitgevoerd kan worden én;
  • De in de Nederlandse wetgeving neergelegde voorwaarde dat de toepassing van de Rijkswet op vreemde militairen moet voortvloeien uit een verdrag dat parlementaire goedkeuring behoeft.

 

Afwijken van bovengenoemde voorwaarden is niet mogelijk: het overeenkomen van een bilaterale afspraak tussen Nederland en Duitsland over het kunnen uitoefenen van geweldsbevoegdheden (waarbij Duitsland zal vereisen dat dit geschiedt op basis van wederkerigheid) is juridisch alleen houdbaar als het in de vorm van een verdrag wordt neergelegd.15 Immers, alleen een verdrag is juridisch bindend (een MOU of TA daarentegen niet).

Conclusie

Om Nederlandse militairen gewapend (lees: met scherpe munitie) de TBB te laten bewaken en beveiligen gedurende hun aanwezigheid op Duits grondgebied, is het blijkens Duitse wetgeving een vereiste dat Duitse militairen over dezelfde geweldsbevoegdheden beschikken ten tijde van hun aanwezigheid op Nederland grondgebied. De enige situatie waarin feitelijk aan dit reciprociteitsvereiste is voldaan betreft de gewapende bewaking en beveiliging van faciliteiten en gebouwen die ten behoeve van 1GNC in gebruik zijn. Buiten voornoemde situatie is gewapende bewaking en beveiliging van Nederlandse TBB op Duits grondgebied een verantwoordelijkheid van het gastland en is het, met andere woorden, de Nederlandse militair niet toegestaan om gewapend te bewaken en beveiligen. Om een uitbreiding in geweldsbevoegdheden naar de Nederlands-Duitse integratieverbanden onder DSK, 1. PzDiv en DGLC en mogelijk ook naar oefeningen en schietseries te bewerkstelligen, is een juridisch bindend verdrag benodigd. Het vorenstaande laat onverlet dat de Nederlandse militair die zich tijdens het wachtlopen op Duits grondgebied verweert tegen een (dreigende) aanval een beroep kan doen op de strafuitsluitingsgrond “noodweer”, zelfs indien hij dat in het uiterste geval doet door middel van het uitbrengen van gericht vuur terwijl voor het gewapend wachtlopen een (internationaalrechtelijke) grondslag ontbreekt. Evenwel, zolang die grondslag ontbreekt, mag een Nederlandse militair die belast wordt met het bewaken en beveiligen van Nederlandse TBB op Duits grondgebied niet door zijn commandant worden opgedragen de wacht uit te voeren met scherpe munitie, en vice versa. Het Nederlandse gras is zeker niet groener voor de Duitse buren. 

Naar boven