Onderwerp: Bezoek-historie

RSj R-379, 13 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           R-379

betreft: [klager] datum: 13 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 april 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juli 2018, gehouden in het justitieel complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], behandelcoördinator, […], arts-assistent, en

[…], juridisch medewerker.

 

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

 

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 16 januari 2018 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de periode vanaf 16 januari 2018 tot en met 16 april 2018.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers standpunt is dat hij niet ziek is en geen medicatie nodig heeft. Om die reden verzet hij zich tegen (dwang)medicatie. Het bestaan van gevaar en het causaal verband tussen stoornis en het gevaar zijn onvoldoende gemotiveerd. Het gevaar is onvoldoende concreet. De genoemde incidenten zijn heftig maar er is wel sprake van tijdsverloop. In de beslissing is vermeld dat momenteel het risico op agressie laag is. De beslissing voldoet niet aan de zwaardere motiveringseis.          Het gaat beter met klager en dat ziet hij zelf ook, maar niet bekend is of klager als zijn medicatie zou worden afgebouwd het niet zou redden. Klager gaat inmiddels iedere week met verlof en dat vindt hij heel fijn.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De dwangbehandeling heeft effect. Klager is in zijn handelen minder psychotisch en de psychotische ideeën zijn afgenomen.  Er is echter sprake van een chronisch ziektebeeld. Als klagers medicatie zou worden afgebouwd, zijn de risico’s erg groot. Klager is dan weer terug bij af. Het zou zonde zijn om dat experiment aan te gaan. In een periode dat hij geen medicatie gebruikte, hebben zich ernstige incidenten voorgedaan. Door de verhoogde dosering medicatie wordt vooruitgang gezien. Het ontbreekt klager echter (nog) aan ziektebesef en         -inzicht. Getracht wordt om overeenstemming te krijgen over de noodzaak van de medicatie. Klager is net met begeleid verlof gestart.

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een

a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de

(tbs-)inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is.

Uit de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing en de overige stukken komt naar voren dat bij klager sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. Uit zijn voorgeschiedenis is bekend dat als hij psychotisch decompenseert/paranoïde is en hallucineert fysiek agressief is jegens zichzelf (automutilatie) of anderen. In het verleden heeft deze agressie al meerdere keren geleid tot strafbare feiten en veroordelingen. Er is bij klager geen ziektebesef of -inzicht. Ter zitting van de beklagcommissie heeft klager nog verklaard dat als er geen beslissing tot toediening van dwangmedicatie zou zijn genomen hij geen medicatie zou innemen.

Na verhoging van de dosering van de medicatie is vooruitgang geboekt en recent is een (begeleid) verloftraject gestart.

De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichting, gezien de eerder door haar gemaakte keuze om ten aanzien van klager een a-dwangbehandelingstraject met medicatie in te zetten en gezien de omstandigheden als hierboven vermeld, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a-dwangbehandeling voort te zetten. Immers, op grond van de stukken is aannemelijk dat klager, als hij geen antipsychotica zal innemen, weer psychotisch zal afglijden en dat er weer sprake zal zijn van agressie, waardoor geen behandeling zal kunnen plaatsvinden en een langdurig verblijf in (een) tbs-inrichting(en) dreigt. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van gevaar dat klager maatschappelijk te gronde zal gaan.

Gelet op de zich in het dossier bevindende stukken is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit die stukken blijkt namelijk dat klager persisteert in zijn weigering vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl inname van medicatie door klager volgens de psychiater de enige manier is waarop het gevaar (op maatschappelijke teloorgang) dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kan worden weggenomen.

Voorts blijkt uit de stukken dat klager elke twee weken is besproken in de commissie voorbehouden beslissingen en dat die commissie ten tijde van de bestreden beslissing – klager was op dat moment niet bereid tot vrijwillige medicatie inname – geen alternatieven voor a-dwangbehandeling zag.

Tot slot acht de beroepscommissie aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect, te weten vrijwillige inname van medicatie door klager, kan bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt dat na toediening van het depot antipsychotica klagers toestandsbeeld en gedrag zijn verbeterd zodat hem inmiddels begeleid verlof kan worden verleend.

Gezien het vorenstaande kan de bestreden beslissing van het hoofd van de inrichting, die anders dan klager meent voldoende gemotiveerd en onderbouwd is, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.   

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met deels aanvulling en wijziging van de gronden.

 

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 juli 2018.

      

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven