Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-402, 06 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-40

betreft: [klager]            datum: 6 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle, gericht tegen een uitspraak van 12 januari 2018 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2018, gehouden in de p.i. Ter Apel, is gehoord de […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Zwolle.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, kon hij vanwege een vertraging bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning niet tijdig aanwezig zijn. Aan klager is schriftelijk medegedeeld dat een verslag van horen zou worden opgemaakt, dat dit aan hem zou worden toegezonden en dat hij daar desgewenst schriftelijk op zou kunnen reageren. Op 24 mei 2018 is het verslag van horen aan klager toegezonden. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om daarop te reageren.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft (voor zover in beroep aan de orde)

a. de termijn tussen de afgenomen urinecontrole en de daaropvolgende disciplinaire straf en
b. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een eigen cel of verblijfsruimte met verwijdering van televisie, wegens een positieve urinecontrole (Z1-2017-765).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van onderdeel a. als volgt toegelicht.

De Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (de Regeling) stelt geen termijn waarbinnen de uitslag van een urinecontrole bekend dient te zijn. Doorgaans is een uitslag binnen vier of vijf dagen bekend. Er is navraag gedaan bij het laboratorium, maar ook daar wist men niet waarom het in het onderhavige geval zo lang heeft geduurd voordat de uitslag bekend was.

Inzake onderdeel b. meent de directeur dat de beklagcommissie op de stoel van de directeur is gaan zitten. De beslissing is niet marginaal getoetst, terwijl uit jurisprudentie van de beroepscommissie en de memorie van toelichting volgt dat de beklagcommissie bij beoordeling van de strafmaat een zekere terughoudendheid in acht dient te nemen. De opgelegde straf is redelijk en billijk gelet op de omstandigheden van het geval en sluit aan bij het landelijk geldende sanctiebeleid.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.

Artikel 5, tweede lid, van de Regeling schrijft voor dat, indien het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen is geconstateerd, de uitslag van het onderzoek aan de gedetineerde kenbaar wordt gemaakt. De Regeling stelt geen termijn waarbinnen de uitslag van een urinecontrole bekend dient te zijn.

Op 9 oktober 2017 heeft klager een urinecontrole ondergaan. Voldoende is komen vast te staan dat de uitslag 25 oktober 2017 bij de inrichting bekend was en dezelfde dag aan klager kenbaar is gemaakt. Door de directeur is toegelicht dat de uitslag van een urinecontrole doorgaans binnen vier tot vijf dagen bekend is en dat navraag bij het laboratorium niet heeft uitgewezen waarom het in het onderhavige geval langer heeft geduurd dan gebruikelijk. De beroepscommissie overweegt op grond van het voorgaande dat niet kan worden vastgesteld dat de directeur verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van het (tijdig) kenbaar maken van de uitslag van de urinecontrole.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.

Uit jurisprudentie van de beroepscommissie (zie onder meer RSJ 16 augustus 2013,  13/549/GA), en de memorie van toelichting bij artikel 68 van de Pbw volgt dat bij de beoordeling van de strafmaat de beklagcommissie een zekere terughoudendheid in acht dient te nemen, nu slechts getoetst dient te worden – behoudens ingeval er sprake is van strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift – of de beslissing tot strafoplegging redelijk en billijk is. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de door de directeur opgelegde disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een eigen cel of verblijfsruimte met verwijdering van televisie wegens een positieve urinecontrole, gelet op de omstandigheden van het geval, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

Het beroep zal – gelet op het voorgaande – ten aanzien van beide onderdelen gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, voor zover daartegen beroep is ingesteld, worden vernietigd. Het beklag zal in zoverre alsnog ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. H. Heddema en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 6 juni 2018.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven