Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-210, 7 augustus 2018, schorsing
Uitspraakdatum:07-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-210

Betreft : [verzoeker]    datum: 7 augustus 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 31 juli 2018, voor zover deze beslissing inhoudt de intrekking van de helft van verzoekers eerstvolgende verlof.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 augustus 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 augustus 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dit ten aanzien van het deel van de bestreden beslissing dat ziet op de gedeeltelijke intrekking van het eerstvolgende verlof het geval.

Door verzoeker is gesteld dat bij de afhandeling van de bestreden beslissing niet is voldaan aan de formele vereisten. Verzoeker stelt dat hij niet is gehoord over de beslissing ten aanzien van de intrekking van de helft van het eerstvolgende verlof.  Op grond van het bepaalde in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder j, van de Pbw, is de directeur verplicht de betreffende gedetineerde te horen alvorens hij een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 51 van de Pbw oplegt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is voldoende aannemelijk dat verzoeker is gehoord door de directeur, alvorens aan hem de beslissing is medegedeeld. Dit volgt uit de bestreden beslissing alsmede uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur.

Gelet op de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ kan er voor het aantreffen van pillen met als doel deze te verhandelen al een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in de strafcel worden opgelegd. Verder leidt de vondst eventueel tot overplaatsing en komt betrokkene niet in aanmerking voor detentiefasering gedurende de eerste zes maanden na de constatering. De straf van intrekking van de helft van het eerstvolgende verlof staat niet bij het aantreffen van een handelshoeveelheid soft- of harddrugs, noch bij het aantreffen van pillen in de Sanctiekaart vermeld. De directeur heeft niet nader gemotiveerd waarom hij – naast onder meer de straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel – eveneens de beslissing tot intrekking van het eerstvolgende verlof heeft genomen. Gelet hierop dient het schorsingsverzoek te worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur voor zover daarin is beslist dat het eerstvolgende verlof van verzoeker gedeeltelijk wordt ingetrokken met onmiddellijke ingang, tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 7 augustus 2018.

 

 

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven