Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 97/0031 C, 19 februari 1998, beroep
Uitspraakdatum:19-02-1998

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer : C 97/31

betreft: [klager] datum: 19 februari 1998

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 20november 1997 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder appellant te noemen, verblijvende in de forensisch psychiatrische kliniek (f.p.k.) "Oldenkotte" te Eibergen,

gericht tegen een (vermeende) beslissing van de minister van Justitie (minister) d.d. omstreeks 18 november 1997 tot intrekking van de ministeriële machtiging tot verlening van verlof.

alsmede van de overige stukken, te weten
- schriftelijke inlichtingen en opmerkingen van de minister d.d. 4 december 1997.
- schriftelijke inlichtingen d.d. 8 december 1997 van het hoofd van genoemde kliniek, met bijlagen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De standpunten :

1.1. Appellant gaat er van uit dat de minister met ingang van omstreeks 18 november 1997 haar machtiging voor zijn bewegingsvrijheid buiten de kliniek heeft ingetrokken.
Appellant heeft te horen gekregen dat hij geen toestemming meer heeft om gedurende drieenhalve werkdag per week naar zijn vrijwilligerswerk te gaan. Hij stelt dat voormelde beslissing is genomen naar aanleiding van het weglopen uitde kliniek op 13 november 1997 door een medeverpleegde. Op 17 november 1997 zou er een verband gelegd zijn met de persoon van appellant, hij zou iets met voormeld weglopen te maken hebben. Appellant voert aan dat hij niet voornemensis om weg te lopen en deelt mee dat hij zich door de desbetreffende beslissing zeer tekortgedaan voelt.

1.2. De minister deelt mee dat geen sprake is van intrekken harerzijds van een machtiging tot het verlenen van verlof aan appellant. Van het hoofd van de inrichting heeft de minister het bericht ontvangen -vervat in het adviesvan 1 december 1997 van het hoofd van de inrichting, uitgebracht in verband met het verstrijken van de termijn van de terbeschikkingstelling van appellant- inhoudend dat, omdat het "de tweede keer is binnen een tijdsbestek van eenmaand dat een bewoner van deze afdeling zich aan de verpleging heeft onttrokken tijdens een verlof, van alle bewoners van "Oonderschoer" de bewegingsvrijheid buiten de afdeling wordt ingetrokken en per persoon wordt bekeken aan wiemeer bewegingsvrijheid verleend kan worden zonder het risico van ontvluchting."
De beslissing om appellants bewegingsvrijheid buiten de kliniek in te trekken is dus genomen door het hoofd van de inrichting.
Desgevraagd is mondeling toegelicht dat de minister op 23 augustus 1995 het hoofd van de kliniek heeft gemachtigd om aan appellant bepaalde bewegingsvrijheid buiten de kliniek toe te staan. Deze machtiging is nog van kracht.

1.3 Het hoofd van de inrichting deelt mee dat medio november 1997 de bewegingsvrijheid van alle bewoners van de afdeling "Oonderschoer" is ingetrokken en vervolgens individueel heroverwogen naar aanleiding van het feitdat het voor de tweede keer binnen een tijdsbestek van een maand was voorgevallen dat een bewoner zich had onttrokken aan de begeleiding tijdens verlof.
Daar appellant er in het afgelopen jaar van heeft blijk gegeven dat hij in staat is buiten het zicht van de staf om onverwachte dingen te doen, als heroïne kopen en zonder overleg met de staf . 800,-- opnemen bij een betaalautomaat,handelingen die tot ontvluchting kunnen leiden, heeft het hoofd van de inrichting besloten appellants bewegingsvrijheid buiten de inrichting -waaronder vrijwilligerswerk te Enschedé- in te trekken tot 2 december 1997. Oplaatstgenoemde datum werd het, omdat appellants contact met de staf in tact was gebleven, verantwoord geacht hem weer bewegingsvrijheid buiten de kliniek toe te staan.
Appellant heeft zijn vrijwilligerswerk op 4 december 1997 weer hervat.

2. Beoordeling:
De minister heeft op 23 augustus 1995 het hoofd van de inrichting gemachtigd aan appellant bewegingsvrijheid buiten de kliniek toe te staan, waaronder het verrichten van vrijwilligerswerk en (begeleid) familiebezoek. Deberoepscommissie stelt, gelet op de inlichtingen van de minister en het hoofd van de inrichting, vast dat van intrekking door de minister van voormelde machtiging omstreeks 18 november 1997 geen sprake is. De machtiging is derhalvenog intact.
Gebleken is dat door het hoofd van de inrichting appellants verlofmogelijkheden zijn heroverwogen naar aanleiding van een ontvluchting uit de kliniek door twee verpleegden, binnen het tijdsbestek van een maand. Dit heeftgeresulteerd in de beslissing om appellant zijn bewegingsvrijheid buiten de kliniek gedurende de periode van omstreeks 18 november 1997 tot 2 december 1997 te onthouden.
Gelet op het hiervoor overwogene kan de beroepscommissie appellant niet ontvangen in zijn tegen de minister gerichte beroep.

3. Beslissing:
De beroepscommissie verklaart appellant kennelijk niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.A.M. Schipper, voorzitter, prof. dr. L.A.J. van Eck en mr C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 19 februari1998.

secretaris voorzitter

Naar boven