Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1371/GB, 18 oktober 2001, beroep
Uitspraakdatum:18-10-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 01/1371/GB

Betreft: [klager] datum: 18 oktober 2001

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 25 juli 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C.Bosch, namens

[...], geboren op [1972], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 juli 2001 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 21 augustus 2000 gedetineerd. Op 5 juni 2001 ving zijn deelname aan een p.p. met toepassing van elektronisch toezicht aan en is hij administratief ondergebracht bij de penitentiaire inrichting (p.i.) teRoermond. Op 14 juni 2001 is beslist tot beëindiging van klagers deelname aan het p.p. en is hij ter herselectie geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel te Rotterdam. Op 17 augustus 2001 is hij geplaatst in de Unit 2te Krimpen a/d IJssel, een gevangenis waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 16 december 2000. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van zes weken met aftrek te ondergaan. Dewettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 januari 2002.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
De beslissing tot beëindiging van klagers deelname aan het p.p. is genomen omdat tegen hem aangifte van een strafbaar feit is gedaan. Klager is van oordeel dat deze beslissing niet deugdelijk is gemotiveerd en de wederzijdsebelangen onvoldoende zorgvuldig zijn afgewogen. Als algemene voorwaarde geldt dat betrokkene zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit. Met de enkele aangifte is de schuld van klager aan een strafbaar feit niet vast testellen. Niet blijkt dat in casu bij de behandelend rechercheurs en/of de officier van justitie navraag is gedaan naar de stand van het onderzoek danwel hun inschatting van de ernst en juistheid van de aangifte. Klager heeft reedseerder aangegeven dat door zijn ex-echtgenote in het verleden herhaaldelijk valse aangiftes bij de politie zijn gedaan. Het betreft gebeurtenissen in de relationele sfeer waarbij per definitie omzichtig met de betrouwbaarheid van deaangifte moet worden omgegaan. In ieder geval passen de bij klager vastgestelde verwondingen niet bij de gebeurtenissen zoals zijn ex-echtgenote die bij de politie heeft verteld. Zij heeft overigens pas een aantal dagen na degebeurtenissen aangifte gedaan. Niet valt uit te sluiten dat bij haar andere motieven hebben gespeeld voor het doen van aangifte.
In de bestreden beslissing is niet nader toegelicht waarom in dezen de meest zware sanctie, namelijk beëindiging van klagers deelname aan het p.p., aangewezen zou zijn. Er had voor een lichter middel kunnen worden gekozen. Klagerhad van de directeur van de p.i. een waarschuwing kunnen krijgen of de bijzondere voorwaarden hadden kunnen worden gewijzigd of aangevuld, bijvoorbeeld met een contactverbod met zijn ex-echtgenote, waardoor het door deselectiefunctionaris aangegeven reële gevaar voor een nieuwe fysieke confrontatie tot aanvaardbare proporties kan worden beperkt.
Vanuit de p.i. te Breda, alwaar klager aan onderdelen van het p.p. deelnam, is aangegeven dat zij de begeleiding en samenwerking met klager willen voortzetten en hiervoor geen belemmeringen zien.
De klemmende persoonlijke omstandigheden die eerder tot deelname aan het p.p. hebben geleid, waaronder de gezondheidstoestand van klager, gelden nog onverkort.
Op 27 augustus 2001 is in aanvulling op het beroepschrift een afschrift van een brief gestuurd van 10 augustus 2001 van de ex-echtgenote gericht aan de officier van justitie, waarin zij aangeeft haar aangifte in te willen trekken.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is gedurende zijn deelname aan het p.p. ernstig in conflict gekomen met zijn ex-echtgenote. Uit nadere berichtgeving blijkt dat de relatie onderhevig is aan vele spanningen van structurele aard. Een confrontatie tussen klageren zijn ex-echtgenote heeft een gewelddadig afloop gekend, in verband waarmee processen verbaal zijn opgemaakt. Gelet op de aard van het incident (steekpartij) heeft de selectiefunctionaris, mede gelet op de verkregen adviezen enrapporten, besloten het p.p. te beëindigen en klager over te laten brengen naar het h.v.b. Noordsingel.
Nu kan worden vastgesteld dat de spanningen in de relatie van klager en zijn ex-echtgenote vrij snel kunnen oplopen en leiden tot maatschappelijke onrust, acht de selectiefunctionaris hervatting van het p.p. ongewenst enonverantwoordelijk.
De door klagers raadsman naar voren gebrachte argumenten vormen geen aanleiding om tot een ander standpunt te komen.

4. De beoordeling
4.1. Regels met betrekking tot de voorwaarden voor deelname aan een p.p. zijn te vinden in artikel 4 PBW en de artikelen 5 tot en met 10 Penitentiaire maatregel (Pm).
Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, Pm worden aan een beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma, behoudens nader door de directeur te stellen bijzonderevoorwaarden, de volgende algemene voorwaarden verbonden:
1. dat de deelnemer aan het penitentiair programma zich gedraagt overeenkomstig de aanwijzingen van degene die is belast met diens begeleiding en toezicht en aan hem alle verlangde inlichtingen zal verschaffen;
2. dat hij tevoren melding doet aan de directeur van een verandering van betrekking of woonplaats;
3. dat hij zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

4.2. De beroepscommissie stelt vast dat de selectiefunctionaris heeft besloten tot beëindiging van klagers deelname aan het p.p. in verband met overtreding van de algemene voorwaarde dat een gedetineerde zich niet schuldig maakt aaneen strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onder 3, Pm.
Zij is van oordeel dat in dit geval de aangifte jegens klager onvoldoende grond vormt voor de bestreden beslissing. Zij overweegt hierbij dat als enig vaststaand gegeven kon worden aangemerkt dat zich een ruzie tussen klager en zijnex-echtgenote heeft voorgedaan, waarbij klager is verwond. Bovendien heeft de ex-echtgenote per brief van 10 augustus 2001 aan de officier van justitie aangegeven haar aangifte jegens klager te willen intrekken en is uit naderverkregen informatie gebleken dat de officier van justitie per brief van 19 september 2001 aan de raadsman van klager heeft gemeld dat de strafzaak tegen klager wegens onvoldoende bewijs wordt geseponeerd.
Gelet op het vorenstaande moet de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt en dient deze te worden vernietigd. Deselectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst.
De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken naontvangst.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 18 oktober 2001.

secretaris voorzitter

Naar boven