Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1244/GB, 5 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/1244/GB

Betreft: [klager] datum: 5 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, dat op 19 juni 2003 tervertaling aan een vertaalbureau is aangeboden en waarvan de vertaling op 2 juli 2003 op het secretariaat is ontvangen, van

[...], geboren op [1956], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 mei 2003 genomen en op 3 juni 2003 uitgereikte beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is op 1 augustus 2003 door een lid van de Raad gehoord. Klagers raadsvrouwe, mr. J. Serrarens, die daarbij niet aanwezig was, heeft een schriftelijke toelichting ingediend. Klager heeft op 7 augustus 2003 nog een briefgestuurd. Deze brief is op 13 augustus 2003 ter vertaling aan een vertaalbureau aangeboden. De vertaling werd op 3 september 2003 op het secretariaat van de Raad ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 27 maart 1998 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid te Arnhem. Vanuit dit h.v.b. is hij op 26 juni 1998, via de landelijke afzonderingsafdeling De Schie te Rotterdam,overgeplaatst naar de EBI. Sindsdien is zijn verblijf telkens met een periode van zes maanden verlengd.

2.2. Klager wordt onder meer verdacht van het leidinggeven aan een criminele organisatie en het in georganiseerd verband plegen van ernstige strafbare feiten. Hij is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf vantwintig jaar en in hoger beroep tot een levenslange gevangenisstraf. Klager heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het ambtsbericht van de landelijk officier van justitie van 28 april 2003 stelt klager dat geen acht mag worden geslagen op de van buitenlandse autoriteiten ontvangen informatie. De betrouwbaarheid van dezeinformatie valt niet te toetsen, nu de landelijk officier van justitie noch het meldpunt Gedetineerden Recherche Informatiepunt (hierna te noemen meldpunt GRIP) onthult welke autoriteiten het betreft. Voor het geheimhouden van debron van de informatie is geen reden, nu het om autoriteiten/overheden gaat, en niet om privépersonen/burgers. Bovendien blijkt uit het ambtsbericht dat de landelijk officier van justitie niet heeft onderzocht of de informatiebetrouwbaar is. Daarnaast is de informatie onvoldoende concreet, omdat iedere tijdsaanduiding met betrekking tot de ontvluchtingsplannen ontbreekt. Voorts vraagt klager zich af of de informatie wel actueel is, nu volgensbovengenoemd ambtsbericht reeds beschikbare informatie geactualiseerd is. Tot slot merkt klager op, dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat hij wil vluchten. Klager voegt daaraan nog toe, dat de informatie die door het meldpuntGRIP is aangeleverd gefabriceerd is en dus onbetrouwbaar is. Ten aanzien van het gedrag van klager in de EBI wordt opgemerkt dat beheersgevaarlijkheid geen criterium is voor selectie in de EBI. Daarnaast mag klager niet wordentegengeworpen dat hij gebruik maakt van zijn recht om te klagen, te meer nu hij niet klaagt over bagatelkwesties.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI is aangegeven dat klager nog steeds tot de doelgroep van de EBI behoort. Klager wordt verdacht van het plegen van ernstige delicten en is door het gerechtshof te’s-Hertogenbosch tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Tegen deze uitspraak heeft klager beroep in cassatie ingesteld. Een eventuele ontvluchting zou, gezien de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van degepleegde delicten, grote maatschappelijke onrust tot gevolg hebben. Gezien het feit dat er actuele aanvullende informatie is over een mogelijke ontvluchting door klager, die getoetst is door de landelijk officier van justitie, isde directeur van mening dat klagers verblijf, en daarmee zijn EBI-status, verlengd dient te worden.

3.3. Klager is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de selectiefunctionaris, maar heeft aangegeven hiervan geen gebruik te willen maken.

3.4. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris acht klager nog steeds vluchtgevaarlijk, gelet op het op 28 april 2003 ingekomen ambtsbericht, waaruit onder meer blijkt dat buitenlandse autoriteiten hebben aangegeven dat het risico van ontvluchting alsonverminderd groot moet worden ingeschat. Door de autoriteiten in kwestie is aangegeven dat de desbetreffende informatie is gebaseerd op zowel betrouwbare gegevens als op recente en concrete informatie. Een deel van de informatiewas reeds in 2002 beschikbaar en is thans geactualiseerd. Voorts merkt de selectiefunctionaris op dat gedurende de periode 18 november 2002 tot 1 mei 2003 klager herhaalde malen heeft getracht de grenzen van de in de EBI geldenderegiemsrichtlijnen te verleggen dan wel te frustreren, waarbij hij niet schroomde personeel uit te testen en te beledigen.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI, hierna te noemen de Regeling), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen inde EBI gedetineerden worden geplaatst die a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of b. bij ontvluchting een onaanvaardbaarmaatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt als volgt. De beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is mede gebaseerd op een op 28 april 2003 ingekomen ambtsbericht, waaruit onder meer blijkt dat buitenlandse autoriteitenhet meldpunt GRIP hebben bericht dat het risico van ontsnapping door klager als onverminderd groot moet worden ingeschat. De landelijk officier van justitie geeft in dit ambtsbericht aan dat door de buitenlandse autoriteitendesgevraagd is aangegeven dat de informatie als betrouwbaar moet worden beoordeeld. Ten aanzien van de actualiteit en concreetheid van de informatie merkt de landelijk officier van justitie op dat de informatie weliswaar nietaangeeft wanneer de ontsnapping zou moeten plaatsvinden, doch dat de informatie op zich wel recent en concreet is. Daarbij merkt de landelijk officier van justitie op dat een gedeelte van de informatie reeds in 2002 beschikbaar wasen thans is geactualiseerd.

De beroepscommissie komt, gelet op de beschikbare informatie, tot het oordeel dat in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat klager een extreem vluchtrisico vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet daaraanniet af. Uit de toepasselijke regelgeving noch jurisprudentie volgt de eis dat informatie afkomstig van buitenlandse autoriteiten slechts betrouwbaar kan worden geacht indien openbaar wordt gemaakt welke autoriteiten het betreft. Deberoepscommissie merkt op dat de informatie zo concreet mogelijk moet zijn, maar dat het enkele feit dat uit de informatie niet volgt wanneer de ontsnapping zou moeten plaatsvinden niet met zich meebrengt dat de informatieonvoldoende concreet is. Ten aanzien van de actualiteit van de informatie merkt de beroepscommissie op dat, gelet op de omstandigheid dat de landelijk officier van justitie aangeeft dat de informatie geactualiseerd is, het feit dateen deel van de informatie al in 2002 beschikbaar was niet afdoet aan de actualiteit daarvan. De beroepscommissie is dan ook van mening dat, hoewel zij klager toegeeft dat het ambtsbericht van de landelijk officier van justitiesummier is, dit de conclusie rechtvaardigt dat klager als extreem vluchtgevaarlijk moet worden aangemerkt.

Gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de strafbare feiten waarvoor klager door het hof is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, is de beroepscommissie van oordeel dat klager bij ontvluchting nogsteeds een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. De enkele omstandigheid dat dit, zoals de raadsvrouwe van klager aanvoert, een grond is die tot in het oneindige aan de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBIten grondslag kan worden gelegd doet daaraan niet af, nu bij iedere beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI opnieuw zal moeten beoordeeld of op dat moment klager nog steeds valt in de in artikel 6, onder b, van deRegeling genoemde categorie.

Aan hetgeen hiervoor is overwogen doet niet af de omstandigheid dat, zoals klagers raadsvrouwe terecht heeft aangevoerd, klagers eventuele beheersproblematiek als zodanig geen grond oplevert voor verlenging van klagers verblijf inde EBI, nu de beroepscommissie heeft vastgesteld dat klager nog steeds valt in beide onder 4.2 genoemde categorieën. De inhoud van klagers brief van 7 augustus 2003, waarvan de vertaling op 3 september 2003 op het secretariaat vande Raad werd ontvangen, doe tevenmin af aan het oordeel dat klager nog steeds valt in beide onder 4.2 genoemde categorieën.

Tegen de achtergrond van het voorgaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenminals onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Voorwinden, secretaris, op 5 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven