Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0297/GM, 10 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/297/GM

betreft: [klager] datum: 10 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 5 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de beperkt beveiligde inrichting Bankenbosch te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 29 januari 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager heeft zich aan detentie onttrokken, zodat de beroepscommissie het beroep op de stukken zal afdoen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 13 januari 2003, betreft de onzorgvuldige behandeling van klagers kaakproblemen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Na een bezoek aan de medische dienst op 2 december 2002 wegens pijn in de mond is hij ziek gemeld. Vervolgens heeft een tandarts buiten de inrichting hem verwezen naar een kaakchirurg, welke hij blijkens mededeling van de medischedienst eerst eind januari ’03 kon consulteren. Dat duurde hem wegens hevige pijn veel te lang, zodat hij zelf contact met andere ziekenhuizen heeft opgenomen. In één ervan kon hij op 12 december 2002 voor een consult terecht. Demedische dienst verbood hem eigen initiatieven en maakte een afspraak voor diezelfde datum in het ziekenhuis te Assen, alwaar de kaakchirurg een spoedige operatie wegens drie abcessen en vier wortelontstekingen noodzakelijkoordeelde. Tijdens het consult op 18 december 2002 heeft de kaakchirurg klager gezegd dat hij bericht zou ontvangen na een door de medische dienst te maken afspraak voor de operatie. Ondanks pijnstillende medicijnen leed hij veelpijn, zodat hij niet in staat was te werken. Tijdens zijn verlof op 27 december 2002 heeft men hem in het ziekenhuis te Tilburg tramadol 50 mg voorgeschreven. Op 3 januari 2003 was er nog geen bericht over de operatie en heeft deinrichtingsarts hem onderzocht en onder meer zijn bloedbezinking bepaald. De vastgestelde te lage bezinking, naar klagers oordeel veroorzaakt door de ontstekingsremmers, was aanleiding voor de mededeling van de verpleegkundige datklager niet langer als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. Daarop heeft de kaakchirurg desgevraagd klager geadviseerd niet te gaan werken, hetgeen heeft geleid tot een disciplinaire straf wegens werkweigering. Hij was echterwegens onhoudbare pijn en medicijngebruik niet in staat te werken. De medisch adviseur heeft onvoldoende de klacht onderzocht door geen contact met de kaakchirurg en de opnameafdeling van het WZA op te nemen.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klagers verbale en andere activiteiten hebben nimmer geduid op de door hem gestelde hevige pijn. Zijn BSE was bij herhaling minder dan 10 mm/uur, zodat actieve ontstekingen en abcessen onwaarschijnlijk waren. Klager denkt dat hijondanks zijn detentie zelf afspraken met diverse kaakchirurgen kan maken en deze de medische dienst doen effectueren. Hij kon twee dagen na het verzoek van de medische dienst daartoe een kaakchirurg consulteren, aanmerkelijk snellerdan de patiënten in de huisartsenpraktijk van de inrichtingsarts. Klager is op de wachtlijst voor operatieve verwijdering van wortel(resten) geplaatst, op welke wachtlijst de medische dienst geen invloed heeft. Navraag door de artsbij de afdeling kaakchirurgie leerde dat een spoedbehandeling niet was geïndiceerd, noch dat er een contra-indicatie voor klagers deelname aan de arbeid bestond. Klager bestookte de medische dienst bijna dagelijks met verzoeken bijhet ziekenhuis aan te dringen op bespoediging van de ingreep en tevens frequent het ziekenhuis, waarmee is afgesproken hem bij een volgend telefoontje onderaan de wachtlijst te plaatsen, welke afspraak de inrichtingsarts klagerdiezelfde dag heeft medegedeeld. Toch heeft klager opnieuw afspraken met andere kaakspecialisten gemaakt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht het volgende aannemelijk.
Binnen een tijdsbestek van ongeveer twee weken is klager op initiatief en door medewerking van de medische dienst in de gelegenheid gesteld eenmaal een tandarts en tweemaal een kaakchirurg te consulteren voor de pijn in zijn mond.Voorts heeft de medische dienst direct gevolg gegeven aan klagers verzoek hem aan te melden voor de door de kaakchirurg geïndiceerd geachte operatie, waarna hij op de wachtlijst van de afdeling kaakchirurgie is geplaatst. Deinrichtingsarts heeft hem ter bestrijding van de pijn medicatie voorgeschreven. De inrichtingarts heeft bij herhaling klager onderzocht, uit welke onderzoeken niet is gebleken dat klager leed aan hevige ontstekingen en abcessen.Daarenboven heeft de inrichtingsarts overleg gevoerd met de afdeling kaakchirurgie terzake van de ernst van klagers klachten en de spoedeisendheid van de operatie. In dat overleg is niet van de door klager gestelde ernst noch vanspoedeisendheid gebleken. Op grond van eigen onderzoeken en voornoemde informatie van het ziekenhuis kon de arts dan ook in redelijkheid beslissen tot arbeidsgeschiktheid van klager.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat voornoemd handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 10 april 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven