Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2591/TP, 7 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2591/TP

betreft: [klager] datum: 7 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 6 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 11 december 2002 verlengd tot 11 maart 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 1 februari 2002 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 16 maart 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Roermond te Roermond.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij vindt het mensonterend dat hij onterecht al meer dan 19 maanden in een h.v.b. moet verblijven, terwijl hij niet is veroordeeld tot een gevangenisstraf. Hij heeft claustrofobie alsgevolg waarvan hij ’s avonds steken in zijn hart krijgt. Hij is bang dat hij het er niet levend van af zal brengen als hij nog langer moet wachten op plaatsing in een tbs-inrichting. Hij is het niet eens met de Minister, die zegtdat hij maar moet wachten omdat hij niet met voorrang geplaatst hoeft te worden vanwege het feit dat hij niet op een bijzondere zorgafdeling (BZA) verblijft. Hij moet spoedig worden opgenomen in een tbs-inrichting.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 9 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is nietzodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. Voor verblijf in een h.v.b. wordt geen selectieprocedure doorlopen, behalve voor bijzondere afdelingen van het h.v.b. die zijn bedoeld voor personen die een hoger niveau vanzorg nodig hebben dan een reguliere afdeling. Klager verblijft op een reguliere afdeling van het h.v.b. Roermond.
De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers psychische conditie zodanig was dat zijn situatie in het h.v.b. onhoudbaar is en/ofvan zijn ongeschiktheid voor verblijf in een h.v.b. moet worden gesproken. Een medische verklaring is opgevraagd.
De Minister heeft ten aanzien van klager nog geen selectiebeslissing genomen.

4. De beoordeling
Voor zover klager heeft willen aanvoeren zijn verblijf in een h.v.b. onrechtmatig is, wordt hij daarin niet gevolgd. Klager heeft op wettelijke grond tot aan het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak waarbij hem detbs-maatregel is opgelegd in een h.v.b. verbleven. Ook daarna is zijn verblijf in het h.v.b. niet onrechtmatig, nu tbs-passanten zoals klager in afwachting van hun plaatsing in een tbs-inrichting op grond van het bepaalde in artikel9, eerste lid onder f, van de Penitenitaire beginselenwet in een h.v.b. verblijven. Op grond van artikel 12 Bvt dient de Minister tbs-gestelden binnen zes maanden na aanvang van de tbs te plaatsen in een tbs-inrichting, maar kan deMinister, als plaatsing binnen die termijn niet mogelijk is, de wachttermijn voor plaatsing - de passantentermijn - verlengen met telkens een periode van zes maanden.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing (9 maanden) nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 16 januari 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Roermond blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. Wel wordt geadviseerd klager zo snel mogelijk te plaatsen in

een tbs-inrichting om in ieder geval de suïcidale ideaties te verminderen. Het feit dat geen duidelijkheid wordt gegeven over plaatsing kan zorgen voor impulsdoorbraken, zoals de door klager aangegeven eerdere suïcidepogingen en eenzich ontwikkelend depressief toestandsbeeld. Voor klager is het al voldoende wanneer hij weet naar welke kliniek hij zal gaan.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing nog geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Blijkens de medische verklaring hebben mogelijkeimpulsdoorbraken te maken met het uitblijven van een plaatsingsbeslissing. Zij verzoekt de Minister ten aanzien van klager wel zo snel mogelijk een plaatsingsbeslissing te nemen. Niet uitgesloten moet worden, dat bij het uitblijvenvan een plaatsingsbeslissing klagers psychische conditie zodanig zal verslechteren, dat het onverantwoord zal worden hem langer in een h.v.b. te laten verblijven.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 11 december 2002 tot 11 maart 2003 niet in strijd is met de wet en evemin als onredelijk ofonbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven