Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0506/TP, 24 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/506/TP

betreft: [klager] datum: 24 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 4 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 28 maart 2003 verlengd tot en met 25 juni 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 26 april 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 1 juli 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring. Klager verblijft thansin de locatie De Grittenborgh (huis van bewaring) te Hoogeveen.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 17 februari 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. H. van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De verlengingsbeslissing is ruim een maand voordat de nieuwe termijn inging, genomen. De vraag is of een dergelijke beslissing dan niet te vroeg genomen is, omdat zichgedurende die maand nog ontwikkelingen kunnen voordoen, welke van belang kunnen zijn bij het nemen van een verlengingsbeslissing. Voor wat betreft de detentie(on)geschiktheid bestaat onduidelijkheid, nu de reactie van de ForensischPsychiatrische Dienst (FPD) niet bij de stukken is gevoegd. Vanuit justitie worden er veel te weinig activiteiten ontplooid om tbs-passanten binnen een redelijke termijn te plaatsen. Door klagers veel te lange verblijf in een h.v.b.wordt onevenredig grote schade toegebracht aan klager en zijn gezin. Verzocht wordt om het beroepschrift gegrond te verklaren en klager op zeer korte termijn te plaatsen in een tbs-inrichting.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de verlengingsbeslissing tijdig aan hem is medegedeeld en uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager acht maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang bovenandere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in heth.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Klager verblijft op een reguliere verblijfsafdeling in het h.v.b.

Op 7 april 2003 is een medische verklaring opgemaakt door de FPD Assen. In deze verklaring is abusievelijk niet aangegeven in de conclusie of het wel of niet verantwoord is dat klager langer in een p.i. verblijft in afwachting vanzijn plaatsing in een tbs-inrichting.

Op 22 april 2003 is door het secretariaat telefonisch contact opgenomen met de FPD Assen en is medegedeeld dat blijkens de stukken bij de FPD het wel verantwoord wordt geacht dat klager langer in een p.i. verblijft in afwachting vanplaatsing in een tbs-inrichting.

4. De beoordeling
Door de raadsman is aangevoerd dat de verlengingsbeslissing wellicht te vroeg genomen is, omdat gedurende de maand die ligt tussen de beslissing en het ingaan van de nieuwe verlengingstermijn, zich nog ontwikkelingen kunnenvoordoen welke van belang kunnen zijn bij het nemen van een dergelijke verlengingsbeslissing. De beroepscommissie is van oordeel dat de beweerde vroegtijdigheid van de desbetreffende beslissing niet in de weg staat aan demogelijkheid dat door klager en/of zijn raadsman nadien opkomende ontwikkelingen aan de beroepscommissie ter kennis worden gebracht en worden meegewogen in het beroep.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de toelichting d.d. 22 april 2003 op de medische verklaring d.d. 7 april 2003 van de FPD Assen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er daarom van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
Door de raadsman is betoogd dat in de verlengingsbeslissing wordt aangegeven dat er geen signalen waren ontvangen waaruit bleek dat klager detentieongeschikt zou zijn. Dit valt echter in de verlengingsbeslissing niet te lezen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 28 maart 2003 tot en met 25 juni 2003 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 24 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven