Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0938/GA, 15 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:15-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/938/GA
betreft: [klager] datum: 15 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 23 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door L. Kemperman,rechtsbijstandverlener, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 17 december 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Noord, locatie De Marwei te Leeuwarden, welke uitspraak op 17 april 2003 is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2003, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij de locatie De Marwei.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van goederen bij gelegenheid van een overplaatsing vanuit de locatie De Marwei naar het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is overgeplaatst vanuit de locatie De Marwei naar het h.v.b. Arnhem-Zuid. Klager heeft bij gelegenheid van zijn overplaatsing zijn eigendommen zelf ingepakt. De goederen van klager die zich in de fouillering bevonden, zoudenworden nagestuurd. Klager heeft zelf twee dozen ingepakt. Dat betrof goederen die zich op zijn cel bevonden. De Marwei zou een doos met kleding uit de fouillering nazenden. Dat is nooit gebeurd. In de fouillering bevond de kledingzich mogelijk in een tas van klager. Klager heeft tijdens zijn overbrenging naar Arnhem zelf één doos meegenomen. De andere door klager ingepakte doos is in Leeuwarden blijven staan om te worden verzonden via de Dienst Vervoer enOndersteuning (DV&O). In de door De Marwei verzonden doos zat volgens de badmeester in Arnhem-Zuid geen kleding. Klager heeft in Arnhem-Zuid navraag gedaan naar zijn kleding. Die zou nooit daar zijn aangekomen. Klager denkt dat zijndoos ergens in ongerede is geraakt. De badmeester in Arnhem heeft aangegeven dat klager op de hoogte zou worden gebracht zodra er kleding zou binnenkomen. Dat is tot heden niet gebeurd.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur gaat er in beginsel van uit dat de zaak wordt terugverwezen naar de beklagcommissie bij het h.v.b. Arnhem-Zuid. Daar is getekend voor ontvangst van de door De Marwei verzonden goederen. Volgens vaste regels is deverantwoordelijkheid dat overgegaan op de ontvangende inrichting. De directeur noch het personeel zijn in beginsel bekend met de inhoud van de dozen met eigendommen van gedetineerden. Die worden, buiten het geval van eencelontruiming, door hen zelf ingepakt. Klager had twee dozen. Het betreft hier op zich geen grote hoeveelheid goederen. De directeur geeft aan de hoeveelheid kleding waarvan klager stelt dat hij erover beschikte, niet opzienbarendis. Alle goederen van klager zijn na zijn overplaatsing nagezonden en in Arnhem-Zuid is voor ontvangst van de verzonden hoeveelheid dozen getekend.

3. De beoordeling
De beklagcommissie begrijpt het beklag in die zin dat klager wenst te klagen over het feit dat niet alle hem toebehorende goederen vanuit de locatie De Marwei zijn verzonden naar het h.v.b. Arnhem-Zuid. Dat is een klacht die deverantwoordelijkheid van de directeur van de locatie De Marwei betreft. De omstandigheid dat andere goederen, waarover – zo verstaat de beroepscommissie – klager zich niet wenst te beklagen, op correcte wijze zijn vervoerd enaangekomen in Arnhem doet daaraan niet af.
Indien en voor zover klager inderdaad de goederen waarop het beklag ziet zou missen, is dat voor klager in de ogen van de beroepscommissie, mede gelet op de gestelde waarde van die goederen, een relatief zwaar gemis. Het probleemvoor klager evenwel is dat hij aannemelijk zal moeten maken dat die goederen inderdaad in de locatie De Marwei door of voor hem zijn ingevoerd en zich daar ten tijde van zijn overplaatsing naar Arnhem nog steeds bevonden. Klagerheeft gepoogd dat bezit van die goederen aannemelijk te maken door het overleggen van invoer/uitvoerbonnen van de locatie De Marwei en het h.v.b. Arnhem-Zuid, terwijl hij daarnaast getracht heeft de waarde van de vermiste goederenaan te geven door het overleggen van een aantal aankoopbonnen van andere (gelijksoortige) goederen. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat klager er onvoldoende in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de door hem gesteldegoederen zich feitelijk in zijn cel of in zijn fouillering bevonden ten tijde van zijn overplaatsing. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niettot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven