Onderwerp: Bezoek-historie

Eigendomsrecht (SB2191)
Geldigheid:09-03-2023 t/m Versie:vergelijk Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

In procedures over uitkeringsrechten wordt in toenemende mate een beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De reden voor het beroep is dan gelegen in een vermeende aantasting van het recht op eigendom, bijvoorbeeld indien een korting op de uitkering wordt toegepast, of in een vermeende schending van het gelijkheidsbeginsel vervat in artikel 14 EVRM.
 

Ten aanzien van de vraag of sprake is van een eigendomsrecht leidt de SVB uit de stand van de jurisprudentie het volgende af.
 

Een uitkering kan in ieder geval als eigendom worden aangemerkt indien de belanghebbende krachtens de door de SVB uitgevoerde regeling uitkeringsgerechtigd is. Daarbij is niet van belang of het recht op uitkering voortvloeit uit de betaling van premies (zie Europees Hof voor de Rechten van de Mens 30 september 2003).
 

Een tijdvak van verzekering ingevolge een risicoverzekering, zoals de Anw, kan niet als eigendom worden aangemerkt indien het verzekerde risico in het bewuste tijdvak niet intreedt. Dit blijkt uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2003. De SVB gaat ervan uit dat tijdvakken van verzekering vervuld krachtens een opbouwverzekering wel als eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol moeten worden aangemerkt, waarmee echter niets is gezegd over het recht van de overheid de wet te wijzigen.
 

Tijdvakken van verzekering voor de AOW die vanaf het vijftiende jaar zijn opgebouwd, moeten worden aangemerkt als een eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol. Dit blijkt uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016. Uit deze uitspraken blijkt ook dat de verhoging van de AOW-leeftijd leidt tot een inmenging in het eigendomsrecht omdat de aanvangsleeftijd respectievelijk de pensioengerechtigde leeftijd zijn verschoven. Deze inmenging is in het algemeen proportioneel en niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol, maar in individuele gevallen kan de verhoging van de AOW-leeftijd leiden tot een onevenredig zware last en tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol.

Of sprake is van een onevenredig zware last moet van geval tot geval op basis van een deugdelijk individueel feitenonderzoek worden beoordeeld. De SVB verricht dit onderzoek op verzoek van betrokkene als hij de leeftijd van 64 jaar en zes maanden heeft bereikt en onderbouwd te kennen geeft dat hij door de verhoging van de AOW-leeftijd onevenredig zwaar wordt getroffen. De SVB onderzoekt met name de inkomens- en vermogenspositie van betrokkene gedurende de periode die ligt tussen zijn 65ste verjaardag en de ingangsdatum van zijn AOW-pensioen. Daarbij kan van betrokkene worden verlangd dat hij zelf de gegevens aanlevert die zijn standpunt onderbouwen en die relevant zijn voor dit onderzoek. Dit volgt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016 en 3 januari 2019. 
 

In geval van personen bij wie de verzekerde gebeurtenis is voorgevallen, maar aan wie recht op uitkering wordt ontzegd in verband met criteria die mogelijk strijdig zijn met het gelijkheidsbeginsel zoals vervat in artikel 14 EVRM, hanteert de SVB het uitgangspunt dat het ontbreken van een vermogensrecht niet in de weg staat van toetsing aan artikel 14. Van een eigendomsrecht kan in die gevallen echter pas sprake zijn indien moet worden geconcludeerd dat de ontzegging van het recht op uitkering strijdig is met artikel 14 EVRM (zie Europees Hof voor de Rechten van de Mens 16 december 2003).

Naar boven