Onderwerp: Bezoek-historie

Boekbespreking De Indië-weigeraars, Vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog. Door Antoine Weijzen.

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Boekbespreking

De Indië-weigeraars, Vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog, Utrecht, Uitgeverij Omniboek, ISBN 9789401905930, € 20 door Antoine Weijzen

Door mr. dr. S. Meuwese1

Met de dubbele uitspraak van de Hoge Raad van 25 juni 2013 ( ECLI:NL:HR:2013:73 en ECLI:NL:HR:2013:74 ) is het juridische boek over de positie van de Indië-weigeraars gesloten: een nieuw inzicht in de maatschappelijke opvattingen omtrent de strafwaardigheid van een weigering om in de tweede helft van de jaren veertig van de vorige eeuw als dienstplichtige naar Indië te gaan vechten in een koloniale oorlog kan niet worden aangemerkt als een novum zoals omschreven in 457 Sv. Twee Indië-weigeraars Jan van Luyn en Jan Maassen hadden met behulp van de advocaten prof. mr. Liesbeth Zegveld en mr. Brechtje Vossenberg (Böhler Advocaten, Amsterdam) bij de Hoge Raad een revisie-verzoek van hun veroordeling door het HMG in 1950 en in 1951 aanhangig gemaakt. Beide dienstweigeraars hadden geen beroep op Dienstweigeringswet van 1923 gedaan en kwamen voor de krijgsraad en in hoger beroep voor het HMG. Deze veroordelingen in eerste aanleg en in hoger beroep vonden plaats nadat op 10 augustus 1949 de wapenstilstand was ingegaan én nadat op 31 december 1949 de soevereiniteit was overgedragen. Een materieel belang in de vorm van de inzet van dienstplichtigen in Indië had de Nederlandse staat niet meer. Maar ook aan de beweegredenen van de twee betrokken dienstweigeraars was de feitelijke grondslag ontvallen. Het was een wat korte bitse uitspraak van de Hoge Raad, die toch ook uitdrukkelijker de wetgever en de politiek had kunnen aanspreken.

 

Mag de juridische discussie over de uitzending van dienstplichtigen naar Indië gesloten zijn - de kans op heropening in enigerlei opzicht is gezien de leeftijd van de belanghebbenden zeer gering - de maatschappelijke discussie over de inzet van Nederlandse militairen is in volle gang. Het accent ligt daarbij op de wijze waarop de Nederlandse krijgsmacht zich in Indië heeft gedragen, of zeg maar heeft misdragen. Het proefschrift van Rémy Limpach uit 2016 laat zien dat er geen sprake is van incidentele excessen (zoals de titel van de regeringsnota uit 1969, in een paar maanden tijd geschreven door jurist-historicus Cees Fasseur, luidt), maar van een structurele overschrijding van het humanitaire oorlogsrecht. Eind 2016 gaf de regering (eindelijk) opdracht tot een breed wetenschappelijk onderzoek aan drie instituten, het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden en het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies in Amsterdam. Over dit grootschalig onderzoek is opgemerkt, dat het niet alleen erg laat komt, maar ook dat de drie instituten de afgelopen decennia verzuimd hebben uit hun reguliere middelen een onderzoek naar de gedragingen van Nederlandse militairen in Indië uit te voeren. Tot op zekere hoogte geldt dit ook voor de sector van het militaire strafrecht: er is over het functioneren van het militaire strafrecht in de grootste gevechtsoperatie van de Nederlandse krijgsmacht in de geschiedenis nooit juridisch onderzoek ingesteld. In zijn proefschrift uit 1957 over de organisatie van de militaire justitie vanaf 1795 laat De Graaff de Indische periode expliciet buiten beschouwing.

 

Er waren er die niet gingen. Zo luidt de titel van het boek uit 1995 met als concluderende ondertitel: vijftien eeuwen straf voor Indonesië-weigeraars. Het zijn interviews met een aantal dienstweigeraars en hun familieleden over hun ervaringen met onderduiken, arrestatie, proces, gevangenisstraf en de gevolgen daarna. In 1989 was al een gelijksoortig boek verschenen bij de Antimilitaristische Uitgeverij. En kort geleden verscheen de monografie van Antoine Weijzen. De ondertitel van zijn studie over de Indië-weigeraars luidt: ´vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog´. Waren de eerste publicaties vooral uit politieke betrokkenheid bij de dienstweigeraars verschenen, het boek van Weijzen toont wel betrokkenheid, maar ook wetenschappelijke nauwkeurigheid. Hij heeft getracht om dienstweigeraars uit die tijd te spreken, maar dat is hem niet gelukt. Hij is de archieven – voor zover nog beschikbaar - ingedoken. Hij beschrijft op deze wijze niet het verhaal van de dienstweigeraars, maar het verhaal van de dienstweigering. De vragen die als leidraad voor zijn studie hanteert luiden: wat waren de motieven van de dienstweigeraars en hoe is daarop gereageerd door de militaire, juridische, politieke en kerkelijke autoriteiten?  Hij loopt als het ware het hele proces door: van de keuring, het psychiatrisch onderzoek, de betrokken advocaten, het militaire openbaar ministerie en de rechtspraak.

Weijzen is historicus en geen jurist. Hij geeft meer informatie over de maatschappelijke achtergronden dan over de juridische complicaties. Dat maakt de studie zeer toegankelijk en gemakkelijk leesbaar. Maar ook van belang voor juristen, vooral vanuit rechtshistorisch en rechtssociologisch oogpunt, ook al wordt er nauwelijks een wetsartikel, staatsblad of jurisprudentienummer vermeld.

 

De weigering naar Indië te worden uitgezonden had zijn eerste hoogtepunt bij de inscheping van dienstplichtigen in het eerste troepentransportschip Boissevain op 24 september 1946, een tijdstip waarop in de grondwet nog steeds het artikel was opgenomen dat dienstplichtigen niet naar overzeese gebiedsdelen mochten worden uitgezonden. 15% van de dienstplichtigen was niet teruggekeerd van inschepingsverlof.

Een bijzonder man die de deserteurs en dienstweigeraars hulp bood was de zelfbenoemde hoogleraar J.W. Pootjes uit Hilversum, oprichter van de beweging De Vredesstichters.  Hij vocht – juridisch niet ten onrechte – de grondwettelijkheid van de uitzending aan. Pootjes stuurde 500 keurig verpakte uniformen retour aan het Ministerie van Oorlog. Later kwam hij om allerlei redenen in opspraak.

 

Ik vind een van de meest interessante gegevens, die Weijzen uit de archieven naar boven heeft gebracht een nota van het militaire openbaar ministerie over de strafmaat bij volgehouden dienstweigering. De leidraad was er vooral op gericht om te zorgen dat dienstweigeraars niet eerder uit de gevangenis zouden komen dan de dienstplichtigen uit Indië. Men mocht qua tijd geen voordeel uit de dienstweigering krijgen! De duur van de gevangenisstraf is de uitdrukking van de ernst van het delict, in het algemeen door de wettelijke strafmaxima, in concreto door de toepassing van de strafmaat door de rechter. Door het aantal maanden of jaren worden ongelijksoortige delicten toch vergelijkbaar: fraude met mishandeling, wildplassen met door rood licht rijden. Appels en peren zijn niet te vergelijken, maar wel de prijs van appels met de prijs van peren. Maar hier is iets anders aan de hand: de duur van de gevangenisstraf voor dienstweigering wordt gebaseerd op de feitelijke duur van de militaire dienstplicht. Deze redenering is later ook toegepast bij totaalweigeraars. Door deze redenering wordt militaire dienst in wezen beschouwd als een vorm van vrijheidsbeneming, een kazerne wordt beschouwd als een penitentiaire inrichting, een sergeant-instructeur als een cipier.

In de nota van de advocaat-fiscaal werd een strafschema ontwikkeld, waarbij onderscheid gemaakt werd tussen Indië-bereid versus Indië-weigering en tropenvoldoende versus tropenonvoldoende. De tropengeschiktheid hield een hogere norm in dan geschiktheid voor militaire dienst zoals die bij de keuring al was vastgesteld. 

 

categorie I:       vijf jaar, Indië-weigeraar, tropenvoldoende;

categorie II:     vier jaar: Indië-weigeraar, tropenvoldoende, met verzachtende omstandigheden waaronder verminderde toerekeningsvatbaarheid;

categorie III     drie tot vier jaar: (inmiddels) Indië-bereid, tropenvoldoende;

categorie IV:    twee tot drieënhalf jaar: tropenonvoldoende;

categorie V:     aftrek van de maximumstraf van vier jaar: bij tropenongeschikt en verminderde toerekeningsvatbaarheid, afhankelijk van de mate waarin:

- 3 tot 6 maanden aftrek bij zeer lichte mate

- 6 tot 8 maanden aftrek bij lichte mate

- 8 tot 12 maanden aftrek bij gemiddelde mate

- 12 tot 18 maanden aftrek bij sterke mate

- 18 tot 24 maanden aftrek bij zeer sterke mate.

 

Bijzonder interessant is ook het hoofdstuk dat Weijzen wijdt aan de advocatuur. Hij noemt in het bijzonder de arts-jurist W. Schuurmans Stekhoven, de pacifist en latere PSP-senator Hein van Wijk en mevrouw mr. Trees Heyligers, getrouwd met de actieve Indonesische nationalist en communist Raden Mas Djojowirono Sunito. Deze drie advocaten weerspiegelen bijna de drie soorten Indië-weigeraars: de psychisch kwetsbaren, de pacifisten en de politiek georiënteerde communisten.

Schuurmans Stekhoven heeft in 1948 en 1949 twee informatieve nota’s over de Indië-weigeraars geschreven met statistische gegevens over hun herkomst, hun opvattingen en hun tropengeschiktheid.

Over de rechtspraak concludeert Weijzen:

 

De meeste zaken werden afgedaan als hamerstukken. Per zitting van vijf uur werden er dertig zaken afgehandeld. Noch de president van de speciale krijgsraad Van Erk noch de verdediger Schuurmans Stekhoven meende dat dit tempo ten koste ging van de kwaliteit. Zij beschouwden de zaken als onderling uitwisselbaar. De aanklacht was standaard, het pleidooi was standaard en ook het vonnis van de krijgsraad was standaard. Het was een geoliede machine, waarin de dienstweigeraar werd vermalen.

 

Veel Indië-weigeraars zagen hun advocaat voor het eerst (en voor het laatst) ter terechtzitting. De militaire rechters waren niet gespeend van oordelen en vooroordelen. Weijzen noemt in het bijzonder zeekrijgsraadvoorzitter Franken. Zo is hij (mede)verantwoordelijk voor het vonnis van 17 juni 1948 (MRT, 1948 (XLI), 647-649) waarin onder meer gesteld wordt: ´In bepaalde bevolkingsgroepen deugt het groepsgeweten over desertie niet´. Zijn rabiate opvattingen kon hij uitvoerig uiteenzetten als inleider in de jaarvergadering van de Militair Rechtelijke Vereniging in november 1949 (zie MRT, 1950 (XLIII), pp. 291-341). Gelukkig was ter vergadering strafrechthoogleraar Hazewinkel-Suringa zijn genuanceerde tegenhanger.

 

Veel dienstweigeraars brachten hun gevangenschap door in Fort Spijkerboor in de Beemster, later in de gevangenis Bankenbosch in Veenhuizen. In 1957 werd de laatste Indië-weigeraar aangehouden en tot vier maanden gevangenisstraf veroordeeld.

 

Bij de aftrap van het grote onderzoek naar de periode 1945-1950 medio september 2017 werd toegezegd, dat ook aan de positie van Indië-weigeraars aandacht zal worden besteed. Een groot deel van de weigeraars had psychische problemen, wellicht meer dan de helft. Ongetwijfeld zijn de dienstweigeraars door het militaire kader beschreven als lafaards en psychisch gestoorden. Maar de weigeraars vormden hoe dan ook een moreel kompas voor de uitgezonden militairen: zij die gingen hadden feitelijk de maatschappelijke en politieke context van hun uitzending aanvaard. De geschiedenis heeft de Indië-veteranen vooralsnog geen gelijk gegeven. Weijzen noemt de dienstweigeraars in de ondertitel van zijn boek ‘de vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog’. Dat is waar: onnodige lange gevangenisstraffen, moeite om weer een baan te vinden. Feitelijke slachtoffers, maar morele overwinnaars. Zij die wel gingen waren werden ook slachtoffer: gesneuveld of gewond, veel aanpassingsproblemen, onbegrepen in hun verhalen, zodat velen er maar het zwijgen toe deden. En nu in de hernieuwde discussie over de misdragingen: in het beklaagdenbankje van de publieke opinie.

 

Het boek van Weijzen is een nieuw betoog voor eerherstel voor de dienstweigeraars uit de tijd van het Indië-conflict. Maar dat is een opdracht aan de politiek. Helaas kost het een regering vanuit een besef van continuïteit van het staatsbestel veel moeite om fouten te erkennen. Aan een aantal nabestaanden van slachtoffers van oorlogsmisdaden in Indië zijn recent schoorvoetend beperkte schadevergoedingen toegekend. Het gaat bij de Indië-dienstweigeraars niet om compensatie van oorlogsmisdaden, maar om de erkenning, dat de indertijd toegepaste wetten en regelingen onvoldoende ruimte boden aan opvattingen die - met de kennis van nu – als juist kunnen worden beoordeeld. Een militaire inzet is niet het passend antwoord in een dekolonisatieproces. De dienstplicht is niet uitgevonden voor uitzending naar koloniën.

Naar boven