Beleidsregel
Een aantal verdragen bevat een definitie van het begrip
'werknemer' en/of het begrip 'zelfstandige'. Wanneer deze definitie verwijst naar de
nationale wetgeving dan geeft de SVB aan deze begrippen een zodanige invulling dat deze
overeenkomen met de personen die 'werkzaamheden in loondienst', respectievelijk,
'werkzaamheden anders dan in loondienst' verrichten in de zin van Verordening (EG) nr.
883/2004 (zie Deel II, Werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in
loondienst, SB2121). Hetzelfde gebeurt bij de toepassing van verdragen die geen definitie
van deze begrippen bevatten.
Werknemers of zelfstandigen die hun
werkzaamheden hebben beëindigd kunnen zich op alle bepalingen van het verdrag beroepen,
tenzij uit de tekst of de strekking van een bepaling blijkt dat deze een beperkter
toepassingsgebied heeft. Dit geldt met name ten aanzien van de bepalingen inzake de
toepasselijke wetgeving.
Voor zover een verdrag van toepassing is op
werknemers en/of zelfstandigen en hun gezinsleden en nagelaten betrekkingen, gaat de SVB
ervan uit dat deze gezinsleden en nagelaten betrekkingen zich slechts op het verdrag kunnen
beroepen voor zover het gaat om regelingen die een recht waarborgen dat kan worden
aangemerkt als een van de werknemer of zelfstandige afgeleid recht. Een groot aantal
verdragen bevat een verwijzing naar deze zogenaamde afgeleide rechtenleer. Doch ook bij de
toepassing van de verdragen die een dergelijke verwijzing niet bevatten, hanteert de SVB de
afgeleide rechtenleer, tenzij uit het verdrag uitdrukkelijk blijkt dat deze leer niet van
toepassing is. Een uitzondering op dit laatste uitgangspunt vormt het Nederlands-Oostenrijks
Verdrag. De SVB stelt zich op het standpunt dat de afgeleide rechtenleer bij de toepassing
van dit verdrag evenzeer niet aan de orde is hoewel zulks in het verdrag niet expliciet
wordt aangegeven. Naar het oordeel van de SVB vloeit het buiten toepassing laten van de
afgeleide rechtenleer hier evenwel voort uit artikel 5, lid 1, van het verdrag alwaar de
bepalingen van EG-Verordening 1408/71 op onder meer gezinsleden en nagelaten betrekkingen
van toepassing zijn verklaard. Het verdrag valt daarmee onder het bereik van het arrest van
het Hof van Justitie EU in de zaak Cabanis (zie verder Deel II, Gezinsleden en nabestaanden,
SB2123).
Omdat het arrest Cabanis is gebaseerd op de beginselen van de
artikelen 48 tot en met 51 van het EG-Verdrag, welke beginselen geen deel uitmaken van de
rechtsorde die wordt beheerst door de onderscheiden bilaterale verdragen, hecht de SVB
overigens voor de toepassing van die verdragen geen betekenis aan dit arrest.
Als twee landen die partij zijn bij een verdrag inzake sociale zekerheid, tevens
zijn aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag dan wel het Staatlozenverdrag, wordt het
verdrag inzake sociale zekerheid van toepassing geacht op vluchtelingen respectievelijk
staatlozen, ook als dit niet expliciet in het verdrag is vermeld. Vluchtelingen en
staatlozen worden daarbij op dezelfde wijze behandeld als onderdanen van de verdragsstaten.
Voorwaarde is dat de vluchteling respectievelijk de staatloze rechtmatig verblijft op het
grondgebied van een der verdragsstaten.
Op grond van artikel XXVI van het
verdrag met Canada is een apart akkoord tot stand gekomen tussen de provincie Québec en
Nederland ter aanvulling op het verdrag, voor socialeverzekeringsuitkeringen in de provincie
Québec. De personele werkingssfeer van de overeenkomst met Québec ziet op personen die
onderworpen zijn of zijn geweest aan het Québec Pension Plan. Het verdrag met Canada ziet op
personen die onderworpen zijn of zijn geweest aan het Canada Pension Plan. Indien een
persoon zowel onderworpen is geweest aan het Québec Pension Plan als aan het Canada Pension
Plan, is zowel het akkoord met Québec als het verdrag met Canada op hem van toepassing.
Aangezien de bepalingen van het verdrag en het akkoord niet geheel gelijkluidend zijn, kan
het voorkomen dat het resultaat van de toepassing van deze bepalingen verschillend is. In
dergelijke situaties neemt de SVB beleidsmatig aan dat de bepalingen van het verdrag
voorgaan.
In het arrest Gottardo heeft het Hof van Justitie EU bepaald
dat bilaterale verdragen die door een lidstaat zijn afgesloten met derde landen door
onderdanen van andere lidstaten op gelijke voet kunnen worden ingeroepen als door de
onderdanen van de bilaterale verdragsstaten, mits de rechten en plichten van de derde staat
niet worden aangetast. Deze gelijkstelling van nationaliteit kan er volgens de SVB echter
niet toe leiden dat bij de toepassing van verdragen inzake sociale zekerheid die Nederland
heeft gesloten met derde landen, de territoriale werkingssfeer van het verdrag wordt
opgeheven. Voor zover de toepassing van een verdrag territoriaal is begrensd, geldt deze
begrenzing derhalve voor EU-onderdanen op dezelfde wijze en in gelijke mate als voor
onderdanen van de verdragsluitende partijen.
Grondslag
De tekst van de beleidsregels internationaal is afgesloten naar de stand van de wetgeving en jurisprudentie op 1 mei 2012. De tekst van de overige delen van de beleidsregels (het deel AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, MKOB, TOG, TAS en TNS, en de delen Awb en Overige onderwerpen) is niet aangepast.
Besluit beleidsregels internationaal SVB 2012