Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0877/GV, 11 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/877/GV

betreft: [klager] datum: 11 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 15 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 april 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking in verband met een te realiserenverbouwing in zijn woning. Deze verbouwing is zeer wenselijk omdat klagers vader overleden is, zijn moeder het moeilijk heeft en het een oplossing is als klagers moeder in huis bij klagers vriendin, die zwanger is, komt te wonen.Een dergelijke verbouwing kan klager niet realiseren binnen drie dagen. Strafonderbreking zou klagers moeder, vriendin en klager veel rust geven.

In een schrijven gedateerd 21 mei 2003 heeft klager nader aangevoerd dat zijn moeder na het overlijden van zijn vader in een zware depressie is beland en dat de geplande verbouwing tot doel heeft de leefsituatie van zijndepressieve moeder te verbeteren.
In de bijgevoegde medische verklaring staat vermeld dat klagers moeder depressieve klachten heeft na het overlijden van haar echtgenoot en dat overplaatsing van klager naar de omgeving van Eindhoven klagers moeder zou helpen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager geeft aan strafonderbreking nodig te hebben om een verbouwing uit te kunnen voeren waardoor hij zijn moeder in zijn huis kan opnemen. Strafonderbreking wordtalleen verleend in geval van actuele en bijzondere (vaak) onverwachte gebeurtenissen die het noodzakelijk maken dat de gevangenisstraf enige tijd wordt onderbroken. In dit geval is daar geen sprake van. Klager verblijft in eenbeperkt beveiligde inrichting waar hij één keer per vier weken een weekend regimair verlof krijgt. Ook om die reden is het verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van locatie Maashegge heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de beroepscommissie ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie heeft bij een vorige verlofaanvraag verklaard geen bezwaar te hebben tegen een strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek, wegens gijzeling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 januari 2004. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 14 dagen teondergaan.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kanworden volstaan met een andere vorm van verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden voor zijn verzoek om strafonderbreking in dit geval niet de bijzondere omstandigheden opleveren zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Bovendienverblijft klager in een beperkt beveiligde inrichting waar hij vierwekelijks weekendverlof krijgt. De beroepscommissie is van oordeel dat in dit geval met deze regelmatig terugkerende verlofmogelijkheid kan worden volstaan.
Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek om strafonderbreking niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven