Onderwerp: Bezoek-historie

Tijdvakken op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 voor 29 juli 1991 (SB2131)
Geldigheid:02-05-2024 t/m Versie:vergelijk Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Voor 29 juli 1991 bevatte Verordening (EEG) nr. 1408/71 geen aanwijsregel voor personen die geen werkzaamheden (meer) verrichtten. Onder meer uit de arresten Ten Holder, Daalmeijer en Noij volgt dat de aanwijsregels voor werkenden tot die datum van toepassing waren op iemand die zijn werkzaamheden tijdelijk had gestaakt, maar niet op iemand die zijn werkzaamheden definitief had gestaakt. Hierover voert de SVB het volgende beleid.

Bij de beoordeling of een persoon zijn werkzaamheden definitief had gestaakt, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • Stond betrokkene ingeschreven bij het arbeidsbureau?
  • Bleek de intentie van betrokkene om te werken uit bijvoorbeeld het zich beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt?
  • Wat was de reden voor de beëindiging van de werkzaamheden (was dit vrijwillig of niet)?
  • Welke middelen van bestaan waren er (te denken valt hierbij aan het hebben van een langdurige uitkering, hetgeen er op kan wijzen dat iemand niet meer gaat werken)?

 

Van het definitief staken van beroepswerkzaamheden was - ongeacht de vraag of nog daadwerkelijk werkzaamheden werden verricht - geen sprake zolang een dienstbetrekking voortduurde (zie Hoge Raad 11 juli 2003). Ten aanzien van de vraag of een dienstbetrekking aanwezig moest worden geacht, zoekt de SVB zoveel mogelijk aansluiting bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld in het kader van de Wet op de Loonbelasting 1964. Hierbij is van belang dat er nog een economische vergoeding plaatsvond zoals omschreven in SB1035 over wonen in Nederland, werken buiten Nederland.

Toepassing van deze criteria op situaties die in de praktijk veel voorkomen, levert het volgende beeld op. Ten aanzien van gepensioneerden, personen met een uitkering in verband met vervroegde uittreding en personen met een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt aangenomen dat zij hun beroepswerkzaamheden definitief hadden gestaakt.

In geval van ziekte wordt voor zover niet reeds sprake was van een dienstbetrekking uitgegaan van een nawerking van de aanwijsregels gedurende maximaal een jaar. Hierbij geldt als aanvullende voorwaarde dat men recht had op ziekengeld.

In geval van werkloosheid anders dan ten gevolge van een vrijwillige ontslagname of een vrijwillige beëindiging van de beroepswerkzaamheden anders dan in loondienst wordt eveneens nawerking van een jaar aangenomen, mits de belanghebbende reëel beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.

Ten aanzien van personen die noch werkloos, noch ziek waren (bijvoorbeeld vrijwillig niet-actieven) is geen sprake van nawerking. Dit is ook het geval voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten van wie werd verwacht dat zij hun restcapaciteit benutten.

Naar boven