Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2599/GM, 15 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2599/GM

betreft: [klager] datum: 15 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 6 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting voor vreemdelingen (p.i.) ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 november 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling, d.t.v. de beklagcommissie, aan de medisch adviseur d.d. 29 oktober 2002, betreft de weigering van de inrichtingsarts klager naar het ziekenhuis door te sturen voor naderonderzoek cq. operatie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
De inrichtingsarts heeft, gelet op klagers ziektebeeld -hij heeft eerder een ongeluk gehad en een operatie ondergaan- onjuist beslist door hem niet ter nader onderzoek naar een ziekenhuis door te sturen. Hij heeft enkel paracetamolvoorgeschreven.
Er is wel degelijk tijdens de consulten over eventueel opereren gesproken. Klager wil dat er op zuivere wijze een diagnose wordt gesteld.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet met nadere medische gegevens toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Het staat de inrichtingsarts niet bij dat er over een operatie en/of aanvullend onderzoek in het ziekenhuis is gesproken.
Klager is op 24 oktober 2002 door een collega en op 28 oktober 2002 door de inrichtingsarts zelf gezien. De inrichtingsarts heeft klager, op indicatie na enig onderzoek, naar de fysiotherapeut verwezen. Klager ondergaat debehandeling aldaar. Uit de medische stukken blijkt wel dat klager met de fysiotherapeut over het ondergaan van een hersenoperatie gehad, met de uitleg van de fysiotherapeut waarom klager daar beter van af kan zien.

3. De beoordeling
Op basis van de stukken, waaronder de bijgevoegde medische kaart van klager, concludeert de beroepscommissie dat klager vanaf het moment van binnenkomst in de p.i. ter Apel regelmatig door verpleegkundige en inrichtingsarts isgezien. Hierbij zijn regelmatig klagers hoofdpijnklachten besproken. Hiervoor kreeg hij aanvankelijk paracetamol en nadien Brufen voorgeschreven. Klager gaf aan dat de klachten mogelijk verband hielden met een eerdere operatie tengevolge van het instorten van zijn woning in Irak vier jaar geleden. De inrichtingsarts heeft uiteindelijk voldoende indicatie aanwezig geacht klager te verwijzen naar de fysiotherapeut, teneinde zijn klachten te doen verminderen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 15 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven