Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2554/GA, 8 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2554/GA

betreft: [klager] datum: 8 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 28 november 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 maart 2003, gehouden in de locatie Zoetermeer voornoemd, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij voornoemde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – zo verstaat de beroepscommissie – een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan de activiteit arbeid voor de duur van 14 dagen, wegens werkweigering.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt
-zakelijk weergegeven- toegelicht.
Klager heeft de opdracht om te gaan werken op de werkzaal 'diversen 3' geweigerd. De reden voor die weigering was dat er aan klager eerder bepaalde toezeggingen waren gedaan met betrekking tot de aard van de arbeid. Klager zou in dewasserij mogen werken. Nadat klager enkele dagen ziek was geweest, wilde hij terugkeren naar de wasserij. Dat mocht niet en hij moest naar de werkzaal diversen 3. Toen klager verklaarde dat hij in de wasserij werkte, werd hij voorleugenaar uitgemaakt. Omdat klager voelde dat hij boos werd, is hij, om problemen te voorkomen, naar de afdeling teruggekeerd. Klager vindt dat hij zich steeds aan zijn afspraken over de arbeid heeft gehouden; de inrichtingdaarentegen niet. Klager is niet door de directeur gehoord met betrekking tot die zogenaamde werkweigering en de daaropvolgende straf. Klager heeft daarom de kans niet gekregen zijn kant van het verhaal te vertellen. Het enigepersoneelslid waarmee klager over deze kwestie heeft gesproken, was het afdelingshoofd.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt -zakelijk weergegeven- toegelicht.
Een andere unit-directeur heeft dit voorval afgehandeld en klager bestraft. Klager was ingedeeld op een van de werkzalen. Dat houdt dan in dat hij daar moet werken. Het wasserijpersoneel kan alleen maar (tijdelijk) worden aangevuldmet gedetineerden van andere werkzalen. Klager heeft inderdaad het verzoek gedaan om in de wasserij te mogen werken. Noch door de directeur noch door het personeel van de wasserij zijn aan klager toezeggingen in die richtinggedaan. Aan klager is medegedeeld dat hij in de wasserij mocht werken voor zover er personeel te kort zou zijn. Klager is inderdaad niet gehoord door de unit-directeur, voordat deze de onderhavige disciplinaire straf heeft opgelegd.

3. De beoordeling
Volgens de schriftelijke neerslag van de aangevallen beslissing, zou aan klager als reactie op het weigeren van werk een ordemaatregel van uitsluiting van de activiteit arbeid voor de duur van veertien dagen zijn opgelegd. Die'maatregel' werd gegeven als reactie op het niet opvolgen van een opdracht, met de bedoeling om klagers gedrag te corrigeren. Gelet op de grond voor en de aard van de beslissing van de directeur is hier geen sprake geweest van een(preventieve) maatregel, maar van een disciplinaire straf. Daarom had de directeur klager, voorafgaand aan de oplegging daarvan, moeten horen. Nu de directeur zulks heeft nagelaten, heeft klager geen feiten en/of omstandigheden diemogelijk tot een lagere straf of andere beslissing hadden kunnen leiden - welke feiten en omstandigheden de beroepscommissie overigens niet onaannemelijk voorkomen - naar voren kunnen brengen. De beslissing van de directeur isdaarom genomen in strijd met een wettelijk voorschrift. Dit maakt dat de beslissing van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, zal de beroepscommissie aan klager als tegemoetkoming voor het door hem ondervonden ongemak een financiële tegemoetkoming toekennen van €30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, prof. mr. C. Kelk en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven