Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2456/TP, 11 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2456/TP

betreft: [klager] datum: 11 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 18 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. A.C.J. van Zeggeren, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn bovengenoemde raadsmanvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 29 oktober 2002 verlengd tot 27 januari 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ontslagen van rechtsvervolging en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 2 mei 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene penitentiaire inrichtingen (p.i.) verbleven,laatstelijk in unit 4 gevangenis B1 te ‘s-Gravenhage.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers psychische conditie maakt het noodzakelijk dat hij met voorrang in een tbs-inrichting wordt geplaatst. Bij klager is volgens pro justitia rapportage sprake van een chronischepsychotische stoornis, mogelijk in het kader van paranoïde schizofrenie. De aan de p.i. Scheveningen verbonden psycholoog spreekt van een floride psychotisch beeld zonder ziekteinzicht, waarbij klager op het randje vandetentieongeschiktheid balanceert omdat continu sprake is van een gevecht om hem zijn medicatie te laten innemen. De inrichtingspsycholoog heeft de Minister om die reden bij brief d.d. 4 november 2002 verzocht om een spoedopname vanklager.
Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De beroepscommissie wordt verzocht te bepalen dat klager onmiddellijk, althans binnen een door haar te stellen termijn met voorrang wordt geplaatst in een tbs-inrichting.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager niet tijdig is gehoord en bericht inzake de verlengingsbeslissing.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een p.i., op een bijzonderezorgafdeling. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers psychische conditie zodanigis dat de situatie in de p.i. van verblijf onhoudbaar is en/of van detentieongeschiktheid moet worden gesproken.
Blijkens de in het kader van het beroep overgelegde medische verklaring d.d. 30 december 2002 is geen sprake van detentieongeschiktheid, maar is een urgente plaatsing wel wenselijk. Om die reden is met spoed de selectieprocedure vanklager in gang gezet. Zodra klager is gehoord over de voorgenomen beslissing hem te plaatsen in de FPK Oldenkotte te Rekken, zal een plaatsingsbeslissing worden genomen.

4. De beoordeling
Klager is op 5 november 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 29 oktober 2002 is verstreken. Bij brief d.d. 6 november 2002 is hij geïnformeerd over die verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

Uit de medische verklaring d.d. 30 december 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Den Haag blijkt dat snelle plaatsing van klager in een tbs-inrichting zonder meer is geïindiceerd op basis van oplopende paranoïdepsychotische angst en het niet aanslaan van medicamenteuze behandeling van de psychose tot op heden.
Gelet op de inhoud van deze medische verklaring en op de niet tegengesproken berichten uit de p.i., zoals aagegeven in het boven weergegeven standpunt van klager, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de psychische conditievan klager van dien aard is dat een verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moet worden beschouwd en dat klager bij voorrang dient te worden geplaatst in een tbs-inrichting. De enkele omstandigheid dat de forensisch psychiaterin die medische verklaring niet het woord detentieongeschiktheid heeft gebruikt kan - in tegenstelling tot de Minister aangeeft - niet leiden tot een ander oordeel.
Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële grond te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager metvoorrang daadwerkelijk in de FPK Oldenkotte dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanigetermijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordtverhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 11 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven