Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2439/TP, 11 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2439/TP

betreft: [klager] datum: 11 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 18 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. P.H.M. Spoelstra, namens

[...] , verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. P.H.M. Spoelstra om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 6 november 2002 verlengd tot 4 februari 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 10 mei 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.), locatie Zoetermeer teZoetermeer.
De Minister heeft ten tijde van zijn reactie op het beroep d.d. 30 december 2002 nog geen plaatsingsbeslissing ten aanzien van klager genomen.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Blijkens het vonnis dient klager zo spoedig mogelijk te worden behandeld. De wachttijd als passant treft hem, gelet op zijn psychische toestand, erg zwaar, zodat hij wordt achtergesteld bij andere tbs-passanten. Hoewel klager op eenbijzondere zorgafdeling (BZA) van het h.v.b. verblijft, is de daar aan hem bestede aandacht niet te vergelijken met de behandeling in een tbs-inrichting. Klager maakt veelvuldig gebruik van de hulpverlening binnen de inrichting. Demening van een psychiater of psycholoog is relevanter dan de conclusie van de Minister uit een niet ingevuld deel van het hoorformulier.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu aan klager eerst op 20 november 2002 de verlengingsbeslissing d.d. 6 november 2002 is uitgereikt. Klager is op 5 november 2002 gehoord omtrent de te nemen verlengingsbeslissing.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef hij zes maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft thans op de BZA van het h.v.b. Zoetermeer.De inrichting vermeldt op het hoorverslag d.d. 5 november 2002 niets onder 'bijzonderheden'. De Minister zag dan ook ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding klager met voorrang boven andere tbs-passantenin een tbs-inrichting te plaatsen. Bij brief van 4 december 2002 is de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Amsterdam (de beroepscommissie leest Den Haag) verzocht een medische verklaring op te stellen terzake van klagerspsychische conditie, welke verklaring zo spoedig mogelijk naar de Raad zal worden gezonden.

4. De beoordeling
Klager is op 5 november 2002 gehoord omtrent de verlenging van de op 5 november 2002 verstreken passantentermijn, waarna hem eerst op 20 november 2002 de schriftelijke mededeling van de verlengingsbeslissing d.d. 6 november 2002 isuitgereikt, derhalve geruime tijd na het verstrijken van de passantentermijn.
Daarmee is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 8 januari 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Haag blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. tentijde van het nemen van de bestreden beslissing als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 6 november 2002 tot 4 februari 2003. Nu de bestreden beslissing d.d. 6 november 2002 op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lidonder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 6 november 2002 tot 4 februari 2003.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 11 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven