Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2507/GM, 24 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2507/GM

betreft: [klager] datum: 24 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 26 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Tilburg te Tilburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 15 november 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager is op 10 december 2002 in vrijheid gesteld. Zijn woon- of verblijfplaats is niet bekend, zodat hij niet in de gelegenheid kon worden gesteld zijn beroep mondeling of schriftelijk toe te lichten.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Tilburg heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 1 oktober 2002, betreft het niet verstrekken van een medische indicatie voor het gebruik van scheermesjes in plaats van een scheerapparaat.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Hij heeft een gevoelig huid. Als hij zich scheert met het scheerapparaat dat hem van inrichtingswege is aangeboden, krijgt hij last van uitslag, pijn tijdens en na het scheren, bloed enverkleuring van zijn gezicht. Bovendien maakt dat apparaat het scheren van schaam- en okselhaar onmogelijk.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De directeur heeft reeds in 1995 besloten dat iedere gedetineerde bij binnenkomst in deze inrichting een scheerapparaat verstrekt krijgt en geen scheermesjes. Medisch gezienbestond er voor klager geen enkele indicatie om hem wel mesjes te verstrekken.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 24 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven