Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2501/GB, 25 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2501/GB

betreft: [klager] datum: 25 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 26 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1966], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 november 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 24 januari 2003 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is op 17 februari 1998 in het kader van een uitleveringsverzoek van Duitsland geplaatst in de penitentiaire inrichting Grittenborgh te Hoogeveen. Hij is op 4 november 1998 uitgeleverd aan Duitsland, alwaar hij op 21 mei1999 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. In afwachting van afhandeling van een verzoek in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, is klager op 4 juli 2000 ingesloten in het huis van bewaring(h.v.b.) De Schie te Rotterdam. Op 21 december 2000 is hij, na plaatsing op de Landelijke Afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught, overgeplaatst naar het h.v.b. van de EBI.

2.2. Klager is in Duitsland veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank te Den Haag heeft dezelfde straf bepaald. Klager heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. Op 26 juni 2001 heeft de Hoge Raad de bestredenuitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar de rechtbank te Amsterdam.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht.
Klager verblijft inmiddels weer zes maanden langer in de EBI zonder dat er in die periode signalen zijn geweest van eventuele bij hem levende ontvluchtingsvoornemens. Sinds de vondst van een slijptol en bepaalde andere voorwerpen opklagers cel, op basis waarvan hij in de EBI is geplaatst, zijn inmiddels ruim twee jaar verstreken. Er is over hem geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen die zou kunnen duiden op vluchtgevaar.
In de bestreden beslissing is alleen nieuw de opmerking dat klager zich de afgelopen periode als negatief manifesteerde in de EBI. Ongunstig zijn alleen de bevindingen van de afdeling, de medewerkers van de arbeid, sport en creazijn positief over klager. Concrete incidenten zijn er niet geweest, hetgeen blijkt uit het ontbreken van (straf)rapporten. Het is klagers volste recht enige afstand te bewaren tot bepaalde personeelsleden en kritiek te uiten op hetEBI regime. Dit regime doet klager mentaal en fysiek bepaald geen goed. Hij lijdt aan de ziekte sarcoïdose.
Het EBI regime is in strijd met artikel 3 en 8 EVRM. Dit betreft met name de visitaties en de condities waaronder bezoek in de EBI moet plaatsvinden.
Met betrekking tot de strafzaak gaat klager er vanuit dat de rechtbank hem nu een tijdelijke gevangenisstraf zal opleggen. Hij heeft dan ook helemaal niet het idee, anders dan de selectiefunctionaris overweegt, dat hij niets teverliezen heeft en zou moeten vluchten.

3.2. In het selectievoorstel van de unit-directeur van de EBI is het volgende aangegeven. Aangezien er geen veranderingen zijn opgetreden met betrekking tot de redenen die hebben geleid tot plaatsing van klager in de EBI en eeneventuele ontvluchting maatschappelijk onaanvaardbaar blijft, mede gelet op de gepleegde delicten en de verwachting dat hem een zeer lange gevangenisstraf zal worden opgelegd, adviseert de directeur het verblijf van klager in de EBIte continueren.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 7 november 2002 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager maakte een teneergeslagen indruk en gaf aan nu toch wel slecht te zitten. Hij heeft moeite met het bezoek achter glas. Hij zegt ten opzichte van het personeel wantrouwend te zijn geworden. Hij is enige tijd opgenomen geweestin het Penitentiair ziekenhuis in verband met longproblemen.
Op het eerste gezicht is datgene waarvoor klager in de EBI is geplaatst niet eens zo ernstig, echter de combinatie van factoren maakt klager tot een echte EBI-kandidaat. De levenslange gevangenisstraf die klager boven het hoofdhangt, de maatschappelijke onrust rondom de bankoverval, de achtervolging en de gijzeling, waarbij een dode is gevallen en de veelheid aan publiciteit destijds, maken dat klager behoort tot de doelgroep van de EBI. Een eventueleontsnapping van klager, op welke manier dan ook, zal tot grote onrust leiden in de maatschappij. Bovendien is de strafzaak van klager wederom open komen te liggen, waardoor veel onzekerheden bestaan over de toekomst.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Dit is gebaseerd op de zeer ernstige delicten voor het plegen waarvan klager inDuitsland en, na zijn overbrenging, ook in Nederland tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld en diverse incidenten gedurende de detentie in 1998 en 2000 die duiden op ontvluchtingsvoornemens bij klager.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
In haar uitspraak van 1 november 2002, nr. 02/1034/GB, kwam de beroepscommissie nog tot het oordeel dat klager een extreem vluchtrisico vormt. Dit oordeel was gebaseerd op de vondst van een elektrische slijptol, een rol ‘touw’gevlochten van repen lakens en een lang touw met een haak, gemaakt van een bezemsteel met daaraan een haak gemaakt van een aluminium steel van een vloerwasser bij gelegenheid van een inspectie van klagers cel in het h.v.b. De Schieop 5 december 2000. Tevens is toen een barst in de celruit geconstateerd. De door de selectiefunctionaris genoemde incidenten in 1998 speelden bij dit oordeel geen rol.
De beroepscommissie constateert dat sindsdien geen sprake is geweest van signalen die duiden op een mogelijke ontvluchting van klager. Gelet hierop is zij van oordeel dat aan de vondst in december 2000 thans minder gewicht dient teworden toegekend en dat niet langer gesteld kan worden dat klager extreem vluchtgevaarlijk is.
Gelet echter op de zeer gewelddadige delicten van het plegen waarvan klager wordt verdacht en de daaropvolgende achtervolging, die zich in Duitsland en Nederland heeft voorgedaan, waarbij mensen zijn gegijzeld en een dode isgevallen, vormt klager bij een eventuele ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico.
De beroepscommissie concludeert derhalve dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b.
Met betrekking tot het beroep namens klager op schending van de artikelen 3 en 8 EVRM overweegt de beroepscommissie dat zij met inachtneming van de Pbw beslissingen van de selectiefunctionaris toetst, in het onderhavige geval debeslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Zij toetst derhalve niet het onderliggende regime en komt daarom niet toe aan een beoordeling van de vraag of het regime al dan niet in strijd is met de artikelen 3 en 8EVRM. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie, dat – gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – niet kan worden geoordeeld dat het thans bestaande regime van de EBI in strijd moet wordengeacht met het EVRM.
Uit de stukken is niet gebleken dat de ziekte van klager een contra-indicatie vormt voor een langer verblijf in de EBI.
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, zij het op anderegrond, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 25 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven