Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4182/GA, 18 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:18-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4182/GA

betreft: [klager] datum: 18 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel wegens het overdragen van harddrugs aan een medegedetineerde.

De beklagcommissie heeft het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard wegens een vormverzuim en heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De directeur impliceert dat er sprake is van een actief en bewust handelen aan de zijde van klager. De beklagcommissie heeft daarentegen overwogen dat
het een hoogst onhandig handelen aan de zijde van klager betreft. Die overweging had moeten leiden tot een gegrondverklaring van het beklag. Klager geeft aan niet in meerdere of mindere mate bewust te zijn geweest van de aanwezigheid van harddrugs op
het vloeitje. Onder dergelijke omstandigheden kan geen disciplinaire straf worden opgelegd. Het enkele vermoeden van het begaan van feiten zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw is onvoldoende. Maar ook onvoorzichtig handelen veronderstelt
een vorm van niet-verwijtbaar handelen waarvoor geen disciplinaire straf kan worden opgelegd. Uit het schriftelijk verslag kan worden opgemaakt dat er sprake is van onvoorzichtig handelen. Het is van essentieel belang dat er sprake is van een
nauwkeurig, volledig en waarheidsgetrouw verslag van de feitelijke gang van zaken die door de medewerker zijn geconstateerd en opgeschreven. Voor het opleggen van een disciplinaire straf dient de directeur de overtuiging te hebben dat de betreffende
gedetineerde het te bestraffen feit daadwerkelijk heeft gepleegd. In onderhavig geval ontbreken de feiten en omstandigheden waarop deze overtuiging dient te berusten. De directeur had het opleggen van de straf moeten motiveren. De geïmpliceerde
handelswijze van klager kan niet in het verslag worden verankerd. Voorts is het opleggen van een disciplinaire straf om een andere reden onterecht. Uit de overgelegde stukken van de test kan niet blijken dat sprake is van harddrugs. Het testnummer op
het formulier ‘verklaring narcoticatest’ is niet te herleiden tot de op de foto’s tentoongestelde zak met daarin het inbeslaggenomen voorwerp. Voorts blijkt uit de aantekeningen in de linkerbovenhoek van vorengenoemd formulier dat de test negatief op
LSD was. Verder staat op vorengenoemd formulier ‘heroïne’ aangevinkt onder de uitslag, maar is niet vermeld of het testresultaat positief of negatief was. De voor klager belastende gegevens ontbreken, waardoor redelijkerwijs niet tot oplegging van de
straf had kunnen worden beslist. Namens klager wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren en een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager stelt dat hij slechts de vloei die op de grond lag aan een medegedetineerde heeft gegeven. Klager is bestraft voor het overdragen van
harddrugs aan een medegedetineerde. Daarvoor heeft hij zelf gekozen. De betrokken ambtenaar heeft naar waarheid een schriftelijk verslag opgemaakt. De betrokken ambtenaar heeft abusievelijk op het formulier ‘verklaring narcoticatest’ vergeten op te
schrijven of de uitslag positief of negatief was op heroïne. Uit een aanvullende verklaring blijkt dat de uitslag positief was. Dat het nummer van de narcoticatest niet overeenkomt met de nummers die op de zakken staan is correct, want dit heeft niets
met elkaar te maken. Het nummer op de foto is het nummer van de preciosazak en heeft niets met de test zelf te maken.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft overwogen dat de directeur niet zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan heeft beslist over het opleggen van een disciplinaire straf. Om die reden heeft de beklagcommissie het beklag gegrond verklaard. Aan klager is geen
tegemoetkoming toegekend omdat klager in de tussenliggende periode niet ingesloten is geweest en geen nadeel heeft ondervonden. De beroepscommissie ziet echter, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden,
aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang de vraag of de directeur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bestreden beslissing.
In het dossier bevindt zich een schriftelijk verslag van een betrokken medewerker waarin gedetailleerd is beschreven wat er, volgens de medewerker, op 17 oktober 2016 is gebeurd. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan de inhoud van dit verslag
te twijfelen. Uit de onderliggende stukken maakt de beroepscommissie op dat het door klager overgedragen vloeitje heroïne bevatte. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de bestreden beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt. Nu de directeur de bestreden beslissing dus in redelijkheid heeft kunnen nemen, zal de beroepscommissie een lagere tegemoetkoming toekennen dan in het geval de beslissing onredelijk of onbillijk zou zijn geacht. Zij zal aan klager
een
tegemoetkoming van € 5,= toekennen. Zij zal het beroep voor het overige ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 18 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven