Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2838/GA, 16 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2838/GA

betreft: [klager] datum: 16 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. B.J.P. van Gils, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 augustus 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 december 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J.P. van Gils, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde inrichting.

Op 10 januari 2017 zijn van de directeur schriftelijke inlichtingen ontvangen. Op 11 en 17 januari 2017 is van klagers raadsman een schrijven ontvangen. Een kopie van voormelde stukken is aan de partijen gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a. de beslissing van 31 maart 2016 een eerder opgelegde maatregel van cameratoezicht te verlengen met een week gedurende klagers verblijf in zijn cel overdag (VU-2016-914);
b. de beslissing van 2 mei 2016 een eerder opgelegde maatregel van cameratoezicht te verlengen met elf dagen gedurende klagers verblijf in zijn cel (VU-2016-1026);
c. de beslissing van 23 mei 2016 een eerder opgelegde maatregel van cameratoezicht te verlengen met twee weken gedurende klagers verblijf in zijn cel (VU-2016-1276);
d. de beslissing van 20 juni 2016 een eerder opgelegde maatregel van cameratoezicht te verlengen met twee weken gedurende klagers verblijf in zijn cel (VU-2016-1455);
e. de beslissing van 18 juli 2016 een eerder opgelegde maatregel van cameratoezicht te verlengen met twee weken gedurende klagers verblijf in zijn cel (VU-2016-1666).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Het beroep is gericht tegen de beslissingen tot verlenging van het cameratoezicht van 31 maart 2016, 2 mei 2016, 23 mei 2016, 20 juni 2016 en 18 juli 2016. Klager verblijft al sinds zijn binnenkomst in de penitentiaire inrichting Vught op 23 december
2015 onder cameratoezicht. Hoe langer het cameratoezicht voortduurt, hoe zwaarder klagers belang van privacy zou moeten wegen. Er is geen belangenafweging gemaakt. De noodzaak tot voortzetting van de maatregel moet met relevante feiten en
omstandigheden
worden onderbouwd en aannemelijk worden gemaakt. In alle bestreden beslissingen is vermeld dat klager onvoorspelbaar is. Er zijn echter geen incidenten vermeld waaruit onvoorspelbaar gedrag zou blijken. De gestelde aanwezige signalen van suïcidaliteit
zijn niet gespecificeerd; enkel wordt gesteld dat er nog zorgen aanwezig zijn. Klager zou zichzelf niets aandoen. Hij is medicatietrouw. Klager zou iedere week contact moeten hebben met een gedragsdeskundige. Daartoe wordt verwezen naar artikel 10c van
de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen. Uit de stukken blijkt niet dat aan deze eis is voldaan. Het Openbaar Ministerie is in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank in klagers strafzaak. Dit heeft bij klager niet
gezorgd
voor extra onzekerheid. De inhoudelijke behandeling bij het gerechtshof vindt medio februari 2017 plaats. Er was in de afgelopen periode geen media-aandacht voor de strafzaak. Klager verblijft nog steeds onder cameratoezicht. De observatieopdracht die
zich bevindt in het dossier loopt maar tot en met 25 april 2016. In de observatieopdracht is vermeld dat het cameratoezicht zal worden geëvalueerd en mogelijk zal worden afgebouwd. Niet blijkt wat er is ondernomen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Cameratoezicht is noodzakelijk vanwege suïcidaliteit als gevolg van onvoorspelbaar gedrag. De directeur verwijst naar zijn verweerschrift van 2 augustus 2016. De directeur geeft de voorzitter van de beroepscommissie desgevraagd aan dat hij niet weet
hoe
de onvoorspelbaarheid zich uit. Klagers toestandsbeeld is in het afgelopen jaar niet veranderd. Als er iets gebeurt in de media, kan dat gevolgen hebben voor de gemoedstoestand van klager. Klager wordt wekelijks gezien en beoordeeld door een psycholoog
of psychiater. De psycholoog of psychiater adviseert de directeur dagelijks over de voortgang van het cameratoezicht. Zij achten cameratoezicht noodzakelijk. Klager is sinds 11 juli 2016 reiniger, waardoor hij meer uren buiten zijn cel verblijft. Een
observatieopdracht is een intern werkdocument voor personeel. De observatieopdrachten worden multidisciplinair besproken en deze zijn opgenomen in het behandelplan.

Ter zitting van de beroepscommissie heeft de directeur desgevraagd toegezegd afschriften van de beschikkingen van de bestreden beslissingen en – met instemming van klager – klagers behandelplan binnen twee weken aan de beroepscommissie te sturen. Op 10
januari 2017 heeft de beroepscommissie deze stukken, met uitzondering van de beschikking van de beslissing van 18 juli 2016, ontvangen.
Op 11 en 17 januari 2017 heeft klagers raadsman schriftelijk aangevoerd dat de directeur de stukken niet binnen de ter zitting afgesproken termijn van twee weken heeft verstrekt en dat deze stukken daarom buiten beschouwing moeten blijven. Voorts is
aangevoerd dat het behandelplan is gedateerd 21 december 2016, terwijl het bestreden cameratoezicht ziet op de periode daarvoor, waarover in het behandelplan op 6 juni 2016 een laatste aantekening is gemaakt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie verwerpt het betoog van de raadsman dat de door de directeur op 10 januari 2017 verstrekte stukken niet bij de beoordeling van het beroep mogen worden meegenomen, nu sprake is van een marginale overschrijding van de afgesproken
termijn voor toezending daarvan en mitsdien geen dusdanig verzuim oplevert dat daaraan consequenties zouden moeten worden verbonden.

Op grond van artikel 34a, eerste lid, onder c, van de Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime als bedoeld in artikel 22 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e, van de
Pbw is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt ten aanzien van de noodzaak van het cameratoezicht het volgende, voor zover hier van belang, naar voren.
Het delict waarvoor klager is veroordeeld heeft invloed op klagers gemoedstoestand. Klager is emotioneel instabiel. De uitzichtloze situatie, het gebrek aan ziektebesef en de wanhoop die hieruit voortkomt, maakt hem onvoorspelbaar. Klager vertoont in
zijn cel regelmatig emotioneel gedrag, waarbij hij hoorbaar huilt. Er is sprake van lijdensdruk, waardoor het risico op suïcidaliteit wordt verhoogd. Klager heeft eerder aangegeven dat hij zich afvroeg hoe hij verder moest met zijn leven. In het
afgelopen jaar zijn vrijwel geen veranderingen in klagers toestandsbeeld waargenomen. Het contact is afstandelijk en zakelijk. Daardoor kan moeilijk worden ingeschat hoe klager zich voelt. Klager heeft op 23 december 2015 in een gesprek met een
psychiater in Vught aangegeven dat hij in de put zat. Tegelijkertijd gaf hij echter ook aan dat hij straks wel weer een huisje wil. Uit de pro justitia rapportage van 5 maart 2016 komt naar voren dat een impulsief tentamen suïcide op dit moment niet
kan
worden uitgesloten. Uit een rapportage van het Pieter Baan Centrum van 9 maart 2016 komt naar voren dat klager geen duidelijke gedachten heeft over suïcide.
Uit de stukken blijkt niet dat klager na 31 maart 2016 suïcidale uitlatingen heeft gedaan.

De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissingen onvoldoende zijn gemotiveerd. De beroepscommissie overweegt daartoe dat bij beslissingen tot verlenging van het cameratoezicht niet steeds zonder meer kan worden volstaan met een enkele
herhaling van de motivering. De noodzaak tot verlenging van het cameratoezicht dient met actuele feiten en omstandigheden te worden onderbouwd. De beroepscommissie stelt vast dat in de bestreden beslissingen telkenmale is herhaald dat klager labiel en
onvoorspelbaar is. Niet inzichtelijk wordt gemaakt op grond van welke recente feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat het suïcidegevaar, waarvan de directeur ter zitting heeft aangegeven dat dat de grondslag vormt van de bestreden
beslissingen, actueel is. De bestreden beslissingen zijn derhalve onvoldoende gemotiveerd. Dit geldt te meer nu klager langdurig, te weten vanaf 23 december 2015 door middel van cameratoezicht is geobserveerd, hetgeen een ingrijpende inbreuk maakt op
zijn privacy. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en zij zal deze vaststellen op € 170,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 170,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 16 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven