Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1891/TP, 9 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1891/TP

betreft: [klager] datum: 9 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 11 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 24 september 2002 verlengd tot 23 december 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 5 september 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 28 maart 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) bij de locatie De Marweite Leeuwarden.
De Minister heeft nog niet besloten in welke tbs-inrichting klager dient te worden geplaatst.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing tot verlenging van zijn passantentermijn. Hij heeft een gevangenisstraf van negen en een halve maand opgelegd gekregen, maar verblijft inmiddelsal ruim drie jaar in een h.v.b. Het gaat klager op deze manier allemaal te lang duren. Hij wordt onnodig lang van zijn kinderen gescheiden, die het contact met hun vader hard nodig hebben. Klager kan het niet helpen dat er geenplaatsen zijn in tbs-inrichtingen, maar hij wordt er wel voor gestraft. Het is onbegrijpelijk dat hij tbs heeft opgelegd gekregen omdat hij behandeling nodig zou hebben en dat hij vervolgens die behandeling nog steeds niet krijgt.
De Minister heeft in zijn reactie op het beroepschrift ten onrechte aangegeven dat klagers tbs op 28 maart 2002 is aangevangen. Klagers tbs is reeds aangevangen op 17 juni 2000, rekening houdend met zijn v.i.-datum zelfs op 29 maart2000. Klager zit derhalve niet zes maanden maar al 29 maanden als passant in het h.v.b. Klager komt dus wel degelijk in aanmerking voor vervroegde plaatsing, waarbij hij nog opmerkt dat van ‘vervroegd’ geen sprake meer kan zijn. Dater nog meer mensen zijn die al 29 maanden als passant in een h.v.b. verblijven kan klager zich nauwelijks voorstellen, zodat klager sowieso met voorrang in aanmerking komt voor een plaats in een tbs-inrichting.
Ten slotte kan klager zich niet vinden in de medische verklaring zoals deze door de psychiater is opgesteld. Deze verklaring is incorrect en in strijd met de waarheid. Het contact tussen klager en de psychiater is niet verlopen alsgewenst, waardoor de psychiater tot onjuiste conclusies is gekomen. Anders dan de medische verklaring doet vermoeden, ligt klagers voornaamste zorg bij het welzijn van zijn kinderen. Hij heeft geprobeerd duidelijk te maken dat hemgeen enkele vergoeding kan worden gegeven die het verlies van het contact met zijn kinderen kan goedmaken. Om die reden reageerde hij verbolgen op een insinuatie in die richting van de psychiater en was het gesprek verder gedoemd temislukken. Ook de informatie die blijkens de medische verklaring naar voren is gebracht door klagers mentor en diens chef is onjuist. Om vorenstaande redenen mag de beroepscommissie de conclusies als vermeld in de medischeverklaring niet in haar oordeel meenemen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn. Klager is op 22 augustus 2002 gehoord. Het hoorverslag dateert eveneens van 22 augustus 2002. De verlengingsbeslissing is aan klager meegedeeld bij brief van 4 september 2002. Hoewel de datumvan uitreiking van deze brief niet is genoteerd, is aannemelijk dat klager deze tijdig heeft ontvangen, nu hij op 9 september 2002 beroep heeft ingesteld tegen de onderhavige beslissing en dit beroepschrift op 11 september 2002 bijhet secretariaat van de Raad is binnengekomen.
Het beroep zal materieel eveneens ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft op een reguliere afdeling van het h.v.b.Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geensignalen ontvangen dat de psychische conditie van klager zodanig is dat sprake is van een onhoudbare situatie en/of detentieongeschiktheid.
In het kader van het onderhavige beroep is de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) verzocht de Minister nader te berichten omtrent de vraag of een voortgezet verblijf in het h.v.b. verantwoord is met het oog op klagers psychischeconditie. Bij ontvangst van die medische verklaring zal de Minister deze per ommegaande aan de beroepscommissie doen toekomen.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Hoewel de Minister geen recente capaciteitsgegevens heeft overgelegd is, gezien de wachttijden die aan de beroepscommissie op dit moment ambtshalve (uit andere beroepszaken) bekend zijn, voldoende aannemelijk dat klager als gevolgvan het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing vantbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang (zes maanden) dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 10 oktober 2002 van de FPD te Groningen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest wordenbeschouwd. Hoewel merkbaar is dat klager zich machteloos voelt en onder de situatie - waaronder begrepen het gemis van zijn kinderen - lijdt, is er getuige de medische verklaring uit psychiatrisch oogpunt geen evidente reden omklager met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie gaat er derhalve vanuit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 24 september 2002 tot 23 december 2002 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 9 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven