Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0064/GV, 6 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/64/GV

betreft: [klager] datum: 6 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 31 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 december 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Hij wil graag gehoord worden, zodat de zaak van beide kanten kan worden belicht.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In het kader van klagers detentiefasering is hij in een half open inrichting geplaatst. Op 30 juli 2002 heeft klager zich aan de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf onttrokken door niet terug te keren van regimair verlof. Op 1augustus 2002 is klager weer aangehouden en ingesloten voor het ondergaan van het resterende deel van zijn straf. Gelet op het vorenstaande heeft de Minister geen vertrouwen in een goed verloop van een te verlenen verlof. Klagersverzoek is dan ook afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis te Alphen aan den Rijn heeft de verlofbescheiden aan de Minister voorgelegd zonder daarbij een advies te geven.
Het openbaar ministerie geeft aan dat klager betrokken is geweest bij een ernstig geweldsdelict, maar dat niets gezegd kan worden over een vermoedelijke reactie van de verlofomgeving.
De politie te Utrecht heeft geen bezwaar tegen het toestaan van verlof, maar tekent daarbij niettemin aan enige reserves te hebben omdat, gelet op de aard van het delict, de reacties uit de woonomgeving niet in te schatten zijn.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht en wijst klagers verzoek om te worden gehoord af. Van de aan hem geboden mogelijkheid om zijn beroep schriftelijk toe te lichten, heeft klager geen gebruik gemaakt.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens een overval in een woning met gebruikmaking van vuurwapens. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 14 mei 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich op 30 juli 2002 heeft onttrokken aan de verdere tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf door niet terug te keren van een aan hem verleend regimair verlof. Op 1augustus 2002 werd klager weer aangehouden en ingesloten voor het ondergaan van het resterende deel van zijn straf.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk ofonbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 6 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven