Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2597/GV, 31 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2597/GV

betreft: [klager] datum: 31 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 9 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 december 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
De afwijzende beslissing van de Minister biedt klager geen mogelijkheid voor resocialisatie. De consequentie hiervan is dat hij niet kan deelnemen aan een penitentiair programma en electronisch toezicht en zo niet eerder met zijnbehandeling kan starten. Als de Minister klager helemaal geen verlof gunt, dan wil hij graag incidenteel verlof voor een intakegesprek.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar de brieven van 12 juli 2002 en 15 maart 2002 waarin klagers vorige verlofaanvragen zijn afgewezen. De in die brieven genoemde argumenten gelden nog onverkort. Het openbaar ministerie adviseerde wederom negatief.De Minister is op basis van de beschikbare informatie van mening dat onaanvaardbare risico’s zijn verbonden aan het verlenen van verlof aan klager en dat dit maatschappelijk onaanvaardbaar is. Ondanks het feit dat klager nog eenrelatief kort strafrestant heeft, bestaat geen vertrouwen in een goed verloop van een verlof. Bij de overwegingen van de Minister heeft naast de aard en de ernst van de door klager gepleegde delicten, met name de wijze waarop dedelicten door hem zijn gepleegd een doorslaggevende rol gespeeld.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De IJssel te Krimpen a/d IJssel heeft positief geadviseerd.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam verwijst naar eerdere negatieve adviezen en ziet geen reden thans anders te adviseren. De officier van justitie blijft bij het eerder ingenomen standpunt datverlofverlening, in welke vorm dan ook, onverantwoord voorkomt. Indien aan het eind van de detentie geen andere contra-indicaties aanwezig zijn, is de officier van justitie bereid opnieuw te bekijken of een eenmalige verlofverleningverantwoord is.
De regiopolitie Haaglanden heeft aangegeven dat het opgegeven verlofadres geen probleem is.
De reclassering ondersteunt klagers verzoek volledig. Aan het verlof kan de voorwaarde verbonden worden dat klager tijdens het verlof geen contact zal opnemen met zijn ex-vrouw en hun twee kinderen.

3. De beoordeling
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling zonder bevel tot verpleging wegens poging tot moord, meermalen gepleegd. De rechter heeft bepaald dat klager een ambulante/poliklinischebehandeling dient te ondergaan. De datum van vervroegde invrijheidstelling was bepaald op 21 maart 2003. Op 23 januari 2003 is klager echter met incidenteel vervroegd ontslag gegaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
De risico’s die de Minister verbonden acht aan het verlenen van verlof aan klager zijn onvoldoende geconcretiseerd. De aard en de ernst van het delict vormen als zodanig onvoldoende grond voor afwijzing van het verlof. Uit deinrichtingsrapportage komt naar voren dat klager zich correct gedraagt en nog nimmer disciplinair is gestraft. Hij is werkzaam als reiniger op de afdeling en doet dit naar behoren. Klager wil via een penitentiair programma inaanmerking komen voor therapie om aan zijn problemen te werken. Dit is nog niet gelukt, omdat hem geen verlof wordt verleend. Gelet op het vorenstaande, de ondersteuning van de reclassering, het gegeven dat klager op 21 maart 2003zijn v.i.-datum bereikt en sprake is van een aanvaardbaar verlofadres, is de beroepscommissie van oordeel dat thans aan het belang van klager doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. Hetgeen door de officier van justitienaar voren is gebracht is in dit stadium onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.

Hoewel uit de stukken blijkt dat klager regelmatig bezoek ontvangt van zijn ex-vrouw en kinderen, slachtoffers van het door hem gepleegde delict, kunnen ten aanzien van klager op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, kenmerk 733726/98/DJI) voorwaarden worden gesteld die kunnen inhouden dat hij zich dient te onthouden van contact met de slachtoffers.
Om de kans op eventuele risico’s tijdens het verlof te verlagen en klager het in hem te stellen vertrouwen te laten waarmaken, geeft de beroepscommissie de Minister tevens in overweging om klager een verlof toe te staan van maximaalvierentwintig uur.

De beroepscommissie zal de bestreden beslissing vernietigen.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing, gelet op klagers invrijheidstelling, niet meer ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen van € 20,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 20,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 31 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven