Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2527/GV, 30 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:30-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2527/GV

betreft: [klager] datum: 30 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 28 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 november 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager ambtshalve strafonderbreking verleend voor de maximale duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
De strafonderbreking wordt oneigenlijk gebruikt om het probleem van de overvolle penitentiaire inrichtingen te ontduiken. Klager heeft nog een gevangenisstraf van twintig dagen openstaan. Hij heeft van 14 tot 22 november 2002 op hetpolitiebureau verbleven. Volgens de beslissing dient hij zich op 25 februari 2003 weer te melden op het politiebureau. Ook dan zullen de penitentiaire inrichtingen echter overvol zijn, zodat de kans zeer groot is dat klager ook hettweede gedeelte van zijn detentie op het politiebureau zal moeten doorbrengen. Klager maakt ernstig bezwaar tegen het feit dat hij door de strafonderbreking tweemaal hinder ondervindt. Hij zal zijn studie voor een tweede maal moetenonderbreken, waarbij hij openheid van zaken moet geven. Bovendien is er een medisch bezwaar. Klager lijdt aan een ernstige vorm van diabetes, waarvoor hij zich viermaal per dag dient te injecteren met insuline. Een detentie isstressverhogend en ontregelt de bloedsuikerspiegel. Daarnaast moet klager veel in beweging blijven. Als klager direct naar een penitentiaire inrichting was overgeplaatst, waren de omstandigheden veel beter geweest.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er wordt thans prioriteit gegeven aan de tijdige plaatsing in een penitentiaire inrichting van gedetineerden die in bewaring zijn gesteld. Dit leidt er toe dat slechts zeer geringe celcapaciteit beschikbaar is voor de plaatsing vanarrestanten. Deze capaciteitsproblemen leiden tot het, gedwongen, verlenen van ambtshalve strafonderbreking aan gedetineerden die niet tijdig in een penitentiaire inrichting kunnen worden geplaatst. Voornoemde strafonderbrekingwordt (bijna) altijd verleend voor de maximale termijn van drie maanden. Gedetineerden die problemen hebben met de strafonderbreking kunnen zich telefonisch wenden tot het Bureau Bijzondere Diensten, dit staat ook in de beschikking.In overleg kan dan bezien worden wat voor de betreffende gedetineerde, gelet op de aangevoerde argumenten, de meest toegesneden oplossing is. Het vorenstaande gaat ook op voor klager. Het is niet gelukt hem tijdig in eenpenitentiaire inrichting te plaatsen. Wat betreft de voortzetting van de detentie zijn er meerdere mogelijkheden. Klager kan zich op een nader bepaalde datum melden in een halfopen inrichting of hij kan de garantie krijgen dat hij,nadat hij zich op 25 februari 2002 heeft gemeld bij het politiebureau, uiterlijk op 26 februari 2003 in een penitentiaire inrichting wordt geplaatst. Klager wordt hiertoe uitgenodigd telefonisch contact op te nemen. In ieder gevalkan klager in beide opties meer medische zorg worden gegarandeerd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 72, tweede lid, Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie.

Onder gedetineerde wordt in artikel 1, onder e, Pbw verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

Klager, aan wie strafonderbreking is verleend waarbij de tenuitvoerlegging van de straf wordt geschorst en die ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift niet in detentie verbleef, valt niet onder voornoemde begripsbepaling.De beroepscommissie is van oordeel dat een redelijke toepassing van de wet met zich brengt dat klager, die niet om de strafonderbreking heeft gevraagd, ontvankelijk is in zijn beroep.

Op grond van artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering kan de Minister de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.

De beslissing van de Minister tot het ambtshalve verlenen van strafonderbreking aan klager is, gelet op voornoemd artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet in strijd met de wet.
De beroepscommissie overweegt dat de Minister bij zijn beslissing tot heenzending van klager geen rekening heeft gehouden met diens persoonlijke omstandigheden. Dat dergelijke beslissingen als gevolg van capaciteitsproblemen zeerfrequent en snel moeten worden genomen doet aan het vorenstaande niet af. Nu de Minister klager in beroep in zijn bezwaren tegemoet wil komen door met hem in overleg tot een andere oplossing te komen voor het ondergaan van derestant gevangenisstraf, is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 30 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven