Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2125/GA, 10 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2125/GA

betreft: [klager] datum: 10 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.A.Appelman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 3 oktober 2002 van de beklagcommissie bij de locatie Lelystad te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2002, gehouden in de locatie Alphen a/d Rijn te Alphen a/d Rijn, zijn gehoord klager en zijn raadsvrouw mr. M.M.A. Appelman.
De directeur van de locatie Lelystad heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager in de periode tussen 16 en 21 augustus 2002 niet in de gelegenheid is gesteld om te luchten.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De intake-papieren zijn mij met geweld afgenomen door een penitentiair inrichtingswerker. Daarom was ik op de zitting van de beklagcommissie niet goed voorbereid. Ik heb de papieren sinds kort weer terug gekregen. Ik mis een aantalpapieren: er bevinden zich drie ziekmeldingen tussen de stukken, terwijl dat er vijf moeten zijn. De eerste dag van de ziekmelding teken je een papier, waarna je de hele dag bent uitgesloten van activiteiten, ook luchten. Er moetdan een arts komen, die is bij mij niet geweest. Ik heb de arts alleen gesproken bij de intake. Ik heb iedere keer een papier getekend, mij is nooit gevraagd of ik wilde luchten. De dagrapportages kloppen niet. Ik was vanaf deeerste dag in Lelystad in hongerstaking. De opmerking ‘weer alles geweigerd’ op 19 augustus heeft betrekking op het eten, omdat ik in hongerstaking was. Ik ben overgeplaatst vanwege een incident met de arts van de vorige inrichtingzes jaar geleden. Daarom is het traject waarschijnlijk zo moeizaam geweest. In Lelystad was ik duizelig en misselijk en ik wilde de arts spreken. De hongerstaking duurde ongeveer een maand, ik woog nog maar 55 kilo. Ik heb steedsgevraagd of ik mocht luchten, maar het personeel zei dat dat niet mocht omdat ik mij had ziekgemeld. In de dagrapportage staat dat ik op 20 augustus [psycholoog] niet wilde spreken, zij is de psycholoog. Op de ziekmelding van 21augustus 2002 staat dat dit een onterechte ziekmelding is en dat er sprake is van werkweigering. Als dat zo was geweest, had ik straf moeten krijgen en dan had ik in ieder geval moeten luchten.

De raadsvrouw heeft het beroep overeenkomstig de aangehechte pleitnotitie toegelicht.

De unit-directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager heeft zich op 8 augustus 2002 in het huis van bewaring te Arnhem ziek gemeld. Hij is op 15 augustus 2002 overgeplaatst naar de locatie Lelystad. Aldaar heeft op 16 augustus 2002 een intakegesprek met de arts plaatsgevonden.Op een zich bij de stukken bevindende kopie van het intakeformulier inkomstenafdeling A staat bij de derde dag (17 augustus) onder meer vermeld: „Wil nergens aan deelnemen. Geen lucht, geen recreatie...“. Bij de vierde dag (18augustus) staan geen afzonderlijke aantekeningen op de kopie. Bij de vijfde dag (19 augustus) staat vermeld: „...vandaag weer alles geweigerd; alles van justitie slaat hij af. Komt cel ook niet uit.“ Bij de zesde dag (20 augustus) isvermeld: „Geen verandering in gedrag. Wou [psycholoog] nu niet spreken.“
Het recht op luchten is neergelegd in artikel 49 Pbw. Luchten is één van de activiteiten als bedoeld in hoofdstuk VIII van de Pbw. Artikel 23, eerste lid onder c, Pbw bepaalt dat de directeur een gedetineerde kan uitsluiten vandeelname aan een of meer activiteiten in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde. In de memorie van toelichting is hierover het volgende opgemerkt: „De onder de huidige regelgeving bestaande mogelijkheid tothet nemen van een ordemaatregel bij ziekte of ziekmelding is onverlet de mogelijkheid om hierop een uitzondering te maken naar gelang de aard van de ziekte. Veelal zal hierover eerst een advies van de medische dienst wordengevraagd. Dit is de reden om ook reeds een ziekmelding als zodanig als grond voor voornoemde wijze van uitsluiting of afzondering aan te merken.“
Na binnenkomst van klager in de locatie Lelystad was er voldoende grond om hem het luchten te onthouden, omdat hij te beschouwen viel als een gedetineerde die zich heeft ziek gemeld. Terecht is klager na het intakegesprek met dearts de volgende dag in de gelegenheid gesteld om te luchten. Gesteld noch gebleken is immers dat er een medische contra-indicatie tegen het luchten was. Uit het intakeformulier valt af te leiden dat klager op 17 augustus 2002 nietheeft willen deelnemen aan het luchten.
Over de vraag of klager in de periode tussen 18 en 21 augustus 2002 in de gelegenheid is gesteld te luchten, lopen de standpunten van klager en de directeur uiteen. Of klager die gelegenheid op 18 augustus 2002 heeft gehad valt nietaf te leiden uit het intakeformulier, omdat er geen afzonderlijke aantekeningen van die dag zijn. Evenmin staat buiten twijfel dat klager op 19 en 20 augustus 2002 de gelegenheid te luchten is geboden, omdat in het intakeformulierde aantekeningen over die dagen onvoldoende specifiek melding maken van de mogelijkheid om te luchten. Aannemelijk is dat klager op 21 augustus 2002 en mogelijk ook op een of meer dagen daarvoor gebruik wenste te maken van demogelijkheid om te luchten. Immers bij brief van 21 augustus 2002 heeft een medewerker van het bureau voor rechtshulp te kennen gegeven dat klager zich tot die medewerker heeft gewend in verband met het feit dat hem het recht opluchten wordt onthouden.
Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager in de periode tussen 18 en 21 augustus 2002 in de gelegenheid is gesteld om te luchten. Het beroep is dan ook gegrond voorzover het betreft de periode van 18 toten met 21 augustus 2002.
Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 30,= (dertig euro).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voorzover klager in de periode tussen 18 en 21 augustus 2002 niet in de gelegenheid is gesteld om te luchten, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaarthet beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. drs. A. Rook en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op10 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven