Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2265/JA, 6 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2265/JA

betreft: [klager] datum: 6 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 24 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1984], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 16 augustus 2002 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg, locatie De Hunnerberg, te Nijmegen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 november 2002, gehouden in de j.j.i. De Heuvelrug, locatie Eikenstein, te Zeist, zijn gehoord klager en namens de directeur mevrouw [...], juridisch medewerker bij De Hunnerberg.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de disciplinaire straf d.d. 23 mei 2002 van opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen, ten uitvoer gelegd in de opvanginrichting Hunnerhegge te Overloon, wegens onheuse, seksistische bejegening vaneen sociotherapeut en het kapot maken van een brandmelder.

De beklagcommissie heeft het beklag inhoudelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Toen klager 's morgens na het douchen uit de doucheruimte kwam zag hij veel mensen op de gang. Hij mocht niet terug naar zijn kamer, maar moest meelopen naar de afzonderingsruimte, omdat men wilde onderzoeken of hij de brandmelderingeslagen had. Hij is rustig meegelopen. Hij heeft geen brandalarm veroorzaakt. Dat moet gedaan zijn tijdens zijn douchen. Anders dan de directeur stelt, zijn de gangdeuren en de deur van de luchtplaats open, omdat deverblijfsafdeling in plaats van een MGA een GA is geworden.
Klager ontkent in de afzonderingscel agressief geweest te zijn en tegen de deur te hebben geschopt. Hij is wel boos geweest, omdat hij zich onrechtvaardig behandeld voelde door de onterechte afzondering. Hij betwist dat delocatiedirecteur van Hunnerhegge op 23 mei 2002 enkele malen bij hem is geweest. Deze is hooguit geïnformeerd door het personeel of misschien langs het luikje gelopen om te kijken. De directeur heeft hem niet gesproken, nietsgevraagd, noch de oplegging van de disciplinaire straf en de tenuitvoerlegging daarvan in Hunnerhegge medegedeeld. Na 20.30 uur zou hem een matras voor de nacht worden gebracht. In plaats daarvan kwam een groep mensen om hemzogenaamd voor de veiligheid over te plaatsen.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is in de avond van 22 mei 2002 op zijn kamer geplaatst wegens het maken van seksistische opmerkingen jegens en het aanraken van een sociotherapeutisch medewerker. De volgende morgen mocht hij, terwijl de groep buiten was,douchen en heeft hij door het inslaan van de brandmelder brandalarm gemaakt, waardoor de brandweer voor niets naar de inrichting is gekomen. Op het moment van douchen was de deur tussen de gang van de kamers en de leefruimte van degroep op slot. De doucheruimte bevindt zich op de gang van de kamers. Ten tijde van het afgaan van het brandalarm was daar niemand anders dan klager. Daarop is hij in het kader van een ordemaatregel voor de duur van twee dagen om9.15 uur in een afzonderingscel geplaatst. Klager is om 11.00 uur gehoord door het door minister als waarnemend algemeen directeur aangewezen afdelingshoofd Van D. De afzonderingsmaatregel is hem aangezegd door eensociotherapeutisch medewerker na overleg met de teamleider. Die ochtend is de waarnemend algemeen directeur, tevens locatiedirecteur van Hunnerhegge, geïnformeerd. Deze is 's middags naar De Hunnerberg gekomen en heeft enkele malenoverleg met het behandelteam gehad over de voor klager geïndiceerde aanpak. Hij heeft die middag beslist tot de elders ten uitvoer te leggen strafcelplaatsing gedurende zeven dagen, waarna de selectiefunctionaris de beslissingterzake van de tenuitvoerlegging elders heeft geaccordeerd. Vervolgens is klager die avond om 21.20 uur aan de parketdienst overgedragen en naar Hunnerhegge overgebracht, alwaar hij op 29 mei 2002 om 16.30 uur van de strafcel naareen kamer is overgebracht en vanwaar hij op 30 mei 2002 om 14.30 uur op zijn afdeling in De Hunnerberg is teruggekeerd.
Op de schriftelijke mededeling van de strafoplegging d.d. 23 mei 2002 is niet ingevuld hoe laat en door wie wat is gezegd. Waarnemend algemeen directeur De G. is die avond enkele malen bij klager geweest om te zien hoe hij erbijzat, maar hij is, zeer tegen zijn gewoonte in, niet de afzonderingsruimte ingegaan wegens klagers agressieve gedrag. Alle contacten die dag verliepen via het luikje. Klager was zo giftig dat hij de directeur wel door het luikjewilde trekken. Tot plaatsing in een afzonderingsruimte met camera-observatie is wegens de noodzakelijk grote personele inzet niet overgegaan. Niet bekend is of klager aldaar vernielingen heeft aangericht.
Desgevraagd wordt opgemerkt dat er geen andere schriftelijke verslaglegging is dan de dagrapportage. In de dagen voorafgaand aan de afzondering gaf klager veel problemen in de groep. Hij had lege ogen en was moeilijk te peilen.Daarenboven bejegende hij een sociotherapeutisch medewerker zonder respect. Wegens zijn dreigende houding jegens het personeel was een afkoelingsperiode elders noodzakelijk. De overbrenging naar Hunnerhegge is mede dankzij hetinzetten van veel personeel rustig verlopen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie zal klager ontvangen in het beroep. Klager heeft op 2 oktober 2002, derhalve tijdig, beroep ingesteld tegen de op 24 september 2002 verzonden uitspraak van de beklagcommissie. Het op 9 oktober 2002 bij debeklagcommissie ingekomen beroepschrift is op 23 oktober 2002 verzonden naar de Raad.

Het beroep is gericht tegen de disciplinaire straf als geformuleerd onder 1.
Vast staat dat ten aanzien van klager achtereenvolgens de volgende beslissingen zijn genomen:
a. Uitsluiting van verblijf in de groep in de avond van 22 mei 2002 wegens het maken van seksistische opmerkingen tegen en het aanraken van een sociotherapeutisch medewerker, een ordemaatregel ex artikel 24 Bjj, welke tot 23 mei2002 te 9.15 uur heeft geduurd.
b. De maatregel van afzondering in een afzonderingscel in het belang van de orde of veiligheid in de inrichting ex artikel 25, eerste lid, jo. artikel 24, eerste lid, onder a, Bjj, ingaande 23 mei te 9.15 uur tot 25 mei 2002 te 9.15uur wegens het kapot maken van een brandmelder.
c. De disciplinaire straf d.d. 23 mei 2002 van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ten uitvoer te leggen in een andere inrichting, wegens onjuiste, seksistisch getinte bejegening van een sociotherapeutisch medewerker in woord engedrag en het stuk maken van de brandmelder, waardoor de brandweer voor niets naar de inrichting is gekomen.

Artikel 55, eerste lid, Bjj bepaalt dat de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in eerste lid van artikel 54 opsluiting in een strafcel voor ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder alsdisciplinaire straf kan opleggen. Indien de tenuitvoerlegging van deze straf in de inrichting waarin zij is opgelegd niet mogelijk is of op ernstige bezwaren stuit, kan zij ingevolge artikel 56, eerste lid, Bjj in een andereinrichting worden ondergaan. Alvorens beslissingen als voornoemd te nemen dient de directeur de jeugdige te horen (artikel 61, eerste lid, onder i, Bjj) en vervolgens geeft de directeur de jeugdige van een dergelijke beslissingonverwijld schriftelijk een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling (artikel 62, eerste lid, Bjj).
Ingevolge artikel 31, eerste en derde lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel maakt de directeur indien hij voornemens is met toepassing van artikel 56, eerste lid, Bjj de afzondering buiten de inrichting ten uitvoer teleggen zijn voorgenomen besluit kenbaar aan de selectiefunctionaris en besluit de directeur tot plaatsing elders na instemming van de selectiefunctionaris. Voorts bepaalt artikel 8 van deze Regeling dat de directeur er zorg voordraagt dat de wijze van verslaglegging over het verblijf van een jeugdige in een straf- of afzonderingscel naar aard en frequentie op de situatie van de jeugdige wordt afgestemd.

Klager is in de morgen van 23 mei 2002 wegens de hem op 22 mei 2002 opgelegde ordemaatregel separaat van de groep, die op dat moment buiten was, aan het douchen. Aannemelijk is geworden dat nu de deuren naar buiten en naar degroepsruimte op dat moment waren afgesloten en er geen ander dan klager op de gang is geweest, klager betrokken is geweest bij het vernielen van het glas van de brandmelder, waardoor de brandweer nodeloos naar de inrichting isgekomen. Hierop is de zeventienjarige klager voor de duur van twee dagen afgezonderd in een afzonderingscel, omdat dit in het belang van de orde of veiligheid van de inrichting noodzakelijk werd geacht. De beroepscommissie gaat afop de mededeling namens de directeur dat het afdelingshoofd dat klager heeft gehoord na de plaatsing in de afzonderingscel als plaatsvervanger van de algemeen directeur door de minister is aangewezen en deze derhalve bevoegd debeslissing terzake heeft genomen.
Aannemelijk is geworden dat waarnemend directeur De G. na overleg met het hoofd pedagogisch beleid, de teamleider en de behandelcoördinator heeft beslist tot oplegging van de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voorde duur van zeven dagen. Blijkens de schriftelijke mededeling van de strafoplegging d.d. 23 mei 2002 heeft de directeur klagers seksistische bejegening van een personeelslid en het inslaan van de brandmelder aangemerkt als met deorde of veiligheid van de inrichting onverenigbare feiten en deze ten grondslag gelegd aan het opleggen van de disciplinaire straf. Van deze feiten is geen verslag opgemaakt en aangezegd. Voorts heeft de directeur beslist dat deopsluiting in een strafcel in de opvanginrichting Hunnerhegge diende plaats te hebben. In het kader van laatstgenoemde beslissing heeft hij op 23 mei 2002 de selectiefunctionaris gevraagd nog diezelfde dag schriftelijke goedkeuringvoor de voorgenomen overplaatsing te verlenen. De selectiefunctionaris heeft op 24 mei 2002 schriftelijk ermee ingestemd. Klager was reeds op 23 mei 2002 te 21.20 uur overgebracht naar de opvanginrichting Hunnerhegge.

Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde komt de beroepscommissie tot het oordeel dat met betrekking tot beslissing tot de opsluiting van klager in een strafcel in een andere inrichting een aantal formele vereistenniet in acht is genomen. In strijd met artikel 54, eerste en tweede lid, Bjj is geen verslag opgemaakt met het oog op een door de directeur al dan niet op te leggen disciplinaire straf. In strijd met artikel 61, eerste lid onder i,Bjj, heeft de directeur klager voorafgaande aan de strafoplegging niet gehoord, waarbij wordt opgemerkt dat terzake van de hoorplicht vóór het opleggen van een disciplinaire straf niet de uitzondering ex artikel 61, derde lid, Bjjvan toepassing is. Op de schriftelijke mededeling van zowel de strafoplegging als de tenuitvoerlegging in een andere inrichting d.d. 23 mei 2002 is vermeld dat directeur De G. klager de straf heeft aangezegd, terwijl de mededelingdoor eerdergenoemd afdelingshoofd Van D. is ondertekend. Voorts is niet gebleken of en wanneer de schriftelijke mededeling klager is uitgereikt. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat het aanbeveling verdient, nu het tweeverschillende beslissingen van de directeur betreft, van iedere beslissing een afzonderlijke schriftelijke mededeling uit te reiken. Niet duidelijk is geworden op welk moment de disciplinaire straf is ingegaan. Ten slotte is klagerovergeplaatst alvorens de selectiefunctionaris schriftelijk heeft ingestemd met de plaatsing elders, terwijl eerdere mondelinge instemming niet is gesteld of gebleken. Dit alles leidt ertoe dat het beroep reeds op formele grondengegrond zal worden verklaard.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.
Blijkens de hoofdstukken 12 en 18 van de Memorie van toelichting op de Bjj, handelend over ordemaatregelen, respectievelijk disciplinaire straffen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 26016, nr. 3) is afzondering op de grond alsin artikel 24, 1e lid, onder a bedoeld een uiterste maatregel, die duurt voor zolang zij noodzakelijk is en dient te worden beëindigd zodra dit mogelijk en verantwoord is. Een ordemaatregel dient te worden onderscheiden van eendisciplinaire straf. Niet vereist is dat de jeugdige zich schuldig heeft gemaakt aan strafwaardig gedrag(ingen) om tot oplegging van een ordemaatregel over te gaan; ingrijpen is nodig met oog op de handhaving van de ordelijke gangvan zaken. Bij bestraffing wordt allereerst het laakbare gedrag vastgesteld en vervolgens of de jeugdige daarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld. Een op grond daarvan te bepalen sanctie heeft de functie van terechtwijzing.

Ter zitting is gesteld dat klagers functioneren binnen de groep voorafgaand aan de maatregel d.d. 22 mei 2002 problematisch en moeilijk peilbaar is geweest. Aannemelijk is geworden dat onder die omstandigheden het vernielen van debrandmelder, op zich naar het oordeel van de beroepscommissie in beginsel aan te merken als een laakbare gedraging, de directeur aanleiding heeft gegeven klager niet een disciplinaire straf, maar de ordemaatregel van afzondering,noodzakelijk voor de orde of veiligheid in de inrichting, voor de duur van twee dagen op te leggen. Voorts is aannemelijk geworden dat klager zich in de afzonderingscel agressief en dreigend heeft gedragen jegens het personeel.
De beroepscommissie stelt vast dat de grondslag van klagers uitsluiting van verblijf in de groep op 22 mei 2002 en die van de afzondering in de afzonderingscel op 23 mei 2002 om 9.15 uur tezamen de grondslag vormen van de later opdezelfde dag opgelegde disciplinaire straf. Nu geen rapportage van klagers verblijf in de afzonderingscel is overgelegd en niet is gesteld of is gebleken dat klager anderszins betrokken is geweest bij met de orde of veiligheid in deinrichting dan wel ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming onverenigbare, klager verwijtbare feiten, moet de beslissing van de directeur tot omzetting van de afzonderingsmaatregel in de disciplinaire straf vanopsluiting in een strafcel in een andere inrichting voor de duur van zeven dagen, naar het oordeel van de beroepscommissie bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk worden geacht. De beroepscommissie zal hetberoep daarom ook op materiële gronden gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen.
Nu de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken zal de beroepscommissie bepalen dat klager enige tegemoetkoming voor het geleden ongemak toekomt. Zij zal deze tegemoetkoming vaststellen alsonder 4 is aangegeven.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag alsnog gegrond en vernietigt de beslissing van de directeur.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van
€ 70,= ( zeven dagen maal € 10,=).
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, mr. D.A. Flinterman en prof.dr. N.W. Slot , leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op6 januari 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven