Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1458/GM, 19 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1458/GM

betreft: [klager] datum: 19 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 22 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden, locatie Penitentiair Complex Scheveningen te ‘s-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 5 juli 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2002, gehouden in de p.i. Vught te Vught, is klager gehoord.
De voormelde inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting aanwezig te zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 14 juni 2002 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft
a. het niet mogen gebruiken van een door klagers eigen huisarts voorgeschreven oogzalf,
b. het niet raadplegen door de inrichtingsarts van de medische gegevens uit vorige detenties,
c. geen of onvoldoende behandeling van pijnklachten aan onder meer rug en nek,
d. weigering klager voor het spreekuur op te roepen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in beroep zijn klacht als volgt toegelicht.
Als gevolg van ernstige mishandeling door de politie heeft klager last van rode ogen gekregen. Na deze mishandeling heeft hij zich laten arresteren om gehoor te krijgen voor zijn klachten over het politie-optreden. Op dat momentgebruikte hij sedert twee dagen een door zijn huisarts voorgeschreven oogzalf, die hij zeven dagen diende te gebruiken. Bij zijn binnenkomst in de inrichting mocht hij de zalf niet bij zich houden. De medische dienst wilde dat nieten wenste eerst informatie in te winnen bij zijn huisarts. Klager heeft daarvoor geen toestemming gegeven, omdat het de medische dienst niets aangaat wat er over hem en zijn familieleden in het medisch dossier bij de huisarts isopgenomen. Hij kan zich niet voorstellen dat zijn huisarts, die hem al vijftien jaar kent, verkeerde zalf voorschrijft.
Desgevraagd verklaart klager dat de medische dienst hem heeft uitgelegd dat deze zalf niet goed voor zijn ogen is. Hij heeft de eerste anderhalve week na binnenkomst in de inrichting wegens ziekte van de arts geen enkele behandelinggehad, ook niet voor zijn ogen, waar hij nu nog steeds last van heeft.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Bij het eerste consult van de inrichtingsarts op 12 juni 2002 heeft klager aangegeven dat hij al tijden oogklachten had, waartegen hij van zijn huisarts Terracortril-zalf had gekregen.
De inrichtingsarts heeft voortgezet gebruik van deze oogzalf niet willen toestaan, gelet op de samenstelling en werking van deze zalf. Hij heeft een afwachtend beleid gevolgd. Klagers ogen zijn op 16 juni 2002 door deverpleegkundige gecontroleerd, waarbij klager weer „zijn“ oogzalf heeft geëist. Op 25 juni 2002 heeft de arts klager nogmaals gezien en heeft de arts voorgesteld de indicatie voor die zalf - die gewoonlijk alleen door oogartsenwordt voorgeschreven - na te vragen bij klagers huisarts. Klager wilde hiervoor geen toestemming geven.
Klagers gegevens uit vorige detenties zijn door de inrichtingsarts opgevraagd. Ten tijde van het opstellen van de reactie aan de medisch adviseur waren die gegevens echter nog niet binnengekomen.
Ter bestrijding van de rug- en nekklachten is klager bij de intake op 11 juni 2002 paracetamol voorgeschreven. Deze klachten zijn alleen op dat moment door klager aan de orde gesteld.
Het is onjuist dat de inrichtingsarts weigert klager op te roepen. De klacht is geschreven op 14 juni 2002, terwijl klager op 12 juni 2002 op het spreekuur van de inrichtingsarts was geweest.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager bij binnenkomst in de inrichting de oogzalf Terracortril, welke hem in verband met „rode ogen“ door zijn huisarts was voorgeschreven, moest afgeven. Voorts staat vast dat klager ter zake vanzijn oogklachten twee keer op het spreekuur van de inrichtingsarts is geweest en tussentijds door de verpleegkundige is gecontroleerd. De arts heeft klager geen (ander) geneesmiddel voorgeschreven maar heeft een afwachtend beleidgevolgd. De beroepscommissie acht deze handelwijze niet onjuist of onzorgvuldig.
Voorts is aannemelijk geworden dat klager alleen bij de intake door de verpleegkundige zijn rug- en nekklachten heeft gemeld, terzake waarvan hem paracetamol is voorgeschreven. De beroepscommissie neemt aan dat klager hiermeevoldoende is geholpen, nu niet is gebleken dat klager hierop bij de volgende contacten met de medische dienst is teruggekomen.
Van weigering door de inrichtingsarts om medische gegevens van klager uit vorige detenties te raadplegen is de beroepscommissie niet gebleken. Evenmin is gebleken van weigering door de inrichtingsarts om klager voor het spreekuur opte roepen.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve op alle onderdelen ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 19 december 2002

secretaris voorzitter

Naar boven