Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2692/GV, 15 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2692/GV

betreft: [klager] datum: 15 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 24 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 december 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager beseft dat hij vanaf zijn 15e levensjaar van „kwaad tot erger“ is vervallen.Zijn huidige detentie heeft hij aangegrepen om het roer om te gooien. Hij werkt hard aan zijn resocialisatie. Hij heeft geen postieve urinecontroles gekregen en is ook anderszins niet tegen een rapport aangelopen. Hij beschikt overeen geldig verlofadres. De inrichting adviseert postief. Dat advies moet zwaarder wegen dan dat van de politie.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister is van oordeel dat het verlenen van verlof in dit stadium van de detentie maatschappelijk onaanvaardbaar is. Vanaf 1995 is sprake van veelvuldige en snelle recidive, mede als gevolg van klagers verslavingsproblematiek(blowen, XTC, cocaïne en gokken). Thans is klager gedetineerd terzake van een ernstig delict. De politie adviseert negatief, gelet op recidivegevaar en het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis te Alphen aan den Rijn adviseert positief ten aanzien van het gevraagde verlof. Klager komt rustig over, heeft geen problemen met naleving van de dagorde en de leefregels. Correcties zijn nauwelijksnodig. Zijn opstelling tijdens de activiteiten is positief.
Het openbaar ministerie heeft geen bezwaar om het gevraagde verlof te verlenen.
De politie heeft niet gereageerd op het verzoek om advies ten aanzien van de onderhavige verlofaanvraag. Ten aanzien van de eerdere verlofaanvraag, die werd afgewezen, merkte de politie op 6 november 2002, kort gezegd, het volgendeop. Hoewel de politie klager niet kent en het daarom moeilijk adviseren is, is het zeer aannemelijk te achten dat klager, gelet op zijn veelvuldige recidive, zich wederom gewelddadig kan gaan gedragen. Daarnaast wordt opgemerkt datop het opgegeven verlofadres verschillende personen staan ingeschreven die in verband worden gebracht met overtreding van de Opiumwet.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld en afpersing. Aansluitend dient hij twee gevangenisstraffen met een totale duur van 40 dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 23 oktober 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat de Minister in zijn afwijzende beslissing van 19 december 2002 heeft volstaan met verwijzing naar de argumenten die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn afwijzende beslissing van 22 november2002, gegeven op klagers eerste verlofaanvraag.
In het kader van de eerste verlofaanvraag had klager het adres van zijn neef als verlofadres opgegeven. Op dat adres stonden, aldus de mededeling van de politie, meerdere personen ingeschreven die in verband worden gebracht metovertreding van de Opiumwet. In het kader van de onderhavige verlofaanvraag heeft klager echter een geheel ander adres opgegeven, namelijk het adres van zijn moeder. De inrichting heeft daarover opgemerkt dat dit een „geldigverlofadres“ is.
In het kader van de eerste verlofaanvraag heeft de Minister in zijn afwijzende beslissing overwogen dat in september 2002 nog door de inrichting, de p.i. Vught, is bericht dat het grootste probleem van klager zijnagressieproblematiek is en dat terzake geen sprake is van normbesef. De p.i. Vught heeft evenwel ook gerapporteerd dat aan klager geen disciplinaire straffen en/of ordemaatregelen zijn opgelegd.
Klager verblijft sinds 26 september 2002 in de gevangenis te Alphen aan den Rijn. Klager functioneert daar zonder problemen, getuige het door de inrichting over de onderhavige verlofaanvraag uitgebrachte – positieve – advies.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de afwijzende beslissing van de Minister op klagers tweede verlofaanvraag, ook gelet op de motivering ervan, als onredelijk en onbillijk dient teworden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, zal aan klager geen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 15 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven