Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2337/GV, 6 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2337/GV

betreft: [klager] datum: 6 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 oktober 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Alle adviserende instanties hebben positief geadviseerd. Zowel te ’s-Hertogenbosch als te Krimpen a/d IJssel is het afdelingspersoneel bijzonder over klager te spreken, hetgeen iets zegt over zijn veranderde levenshouding. Uitgaandevan de v.i.-datum van klager, dient hij zich thans weer te gaan richten op zijn terugkeer in de maatschappij. Het enkele gegeven dat klager van een door de rechtbank te Breda verleende schorsing van de preventieve hechtenis op 20maart 1998 niet is teruggekeerd, is onvoldoende toereikend om hem thans verlof te ontzeggen. Het openbaar ministerie is niet echt voortvarend geweest om alsnog tot executie van de straf te komen. Klager heeft aan het begin van zijndetentie een oud vonnis laten opvragen, om te bewerkstelligen dat hij de op 22 augustus 1998 aan hem opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf kon uitzitten. In klagers persoonlijke omstandigheden hebben ingrijpende wijzigingenplaatsgevonden, want hij is inmiddels vader van twee minderjarige zoons. Hij heeft de laatste jaren op een vast adres gewoond.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar de brief van 21 mei 2002 waarin klagers vorige verlofaanvraag is afgewezen. De daarin genoemde argumenten zijn nog steeds van kracht. Doorslaggevend argument voor de Minister is dat klager in 1998 niet isteruggekeerd van een schorsing van de preventieve hechtenis. Tijdens de lange ontvluchtingperiode van drieeneenhalfjaar, heeft klager gerecidiveerd op grond waarvan hij wederom is veroordeeld. Gelet op het vorenstaande bestaat ergeen vertrouwen in een goed verloop van een verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De IJssel te Krimpen a/d IJssel, de officier van justitie bij het arrondissementsparket Breda en de politie Zuid-Holland-Zuid staan positief ten aanzien van verlofverlening aan klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens deelname aan een criminele organisatie, oplichting, opzetheling en overtreding van artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 20 mei 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is op 20 maart 1998 niet teruggekeerd van een schorsing van de preventieve hechtenis en heeft zich vervolgens tot 20 september 2001 onttrokken aan zijn detentie. Bovendien heeft hij gedurende deze periode gerecidiveerd. Deberoepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, ook nog de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag rechtvaardigen.
Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en b van de Regeling tijdelijkverlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 6 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven