Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0971/GA, 6 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/971/GA

betreft: [klager] datum: 6 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 15 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak d.d. 7 mei 2002 van de beklagcommissie bij penitentiaire inrichtingen Rijnmond, locatie De IJssel, te Krimpen aan den IJssel, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 september 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij eerdergenoemde locatie De IJssel.
De unit-directeur heeft bij brief van 27 september 2002 het beroep schriftelijk nader toegelicht, welke nadere toelichting ter kennisname aan klager is gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens bedreiging van een medewerker van de inrichtingswinkel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard ten aanzien van de duur van de opgelegde disciplinaire straf, de duur bepaald op vier dagen opsluiting in een strafcel en bepaald dat aan klager een (nog nader te bepalen)tegemoetkoming toekomt.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De door klager tegenover de winkelmedewerker geuite bedreigingen zijn door de directeur serieus genomen. Mede omdat er herhaald sprake was van bedreiging. De inrichting heeft dan de taak om handelend op te treden. De aan klageropgelegde straf past binnen het in de inrichting gehanteerde (sanctie)beleid. De inrichting heeft een contract met de uitbater van de inrichtingswinkel (de winkelier). Aan de winkelier zijn op basis van dat contract door dedirecteur bevoegdheden verleend. Om die reden wordt de winkelier als medewerker van de inrichting beschouwd, waaraan door de directeur bevoegdheden zijn toegekend als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de PBW.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft tegen de medewerker van de inrichtingswinkel gezegd dat die medewerker hem niet moest belazeren omdat hij anders door klager op zijn bek zou worden geslagen.
Klager had al langer problemen met deze medewerker van de winkelier. Klager had het gevoel (financieel) benadeeld te worden door die winkelmedewerker. Klager erkent fout te zijn geweest door een dergelijke opmerking te maken naardie persoon. Klager heeft slechts één keer gedreigd. Die persoon heeft vaker fouten gemaakt ten opzichte van klager. Klager heeft het afdelingshoofd gevraagd om met die medewerker te mogen spreken. Ook de vertegenwoordiger van degedetineerdencommissie (gedeco) is door klager eerder al ingelicht over zijn problemen met de winkelmedewerker. Het gedeco-lid kon niets doen voor klager. Klager heeft eerder geprobeerd om de problemen met de winkelmedewerker zelfte bespreken. Die medewerker wilde niet met klager spreken.

3. De beoordeling
Artikel 50, eerste lid, van de Pbw luidt: "Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoordetenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede." De vraag is aan de orde of een bij de winkelier in dienst zijnde werknemerkan worden beschouwd als een medewerker als hier bedoeld. In artikel 1, onder f., van de Pbw wordt onder ambtenaar of medewerker verstaan: "een persoon die een taak uitoefent in het kader van de tenuitvoerlegging van devrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel." In de Memorie van Toelichting (TK 1994-1995, 24263, nr. 3, blz. 83) staat: "De hier gekozen formulering maakt het mogelijk voor de directeur om personen van uiteenlopende statusopdrachten te geven in het kader van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen." Het begrip medewerker in de zin van de Pbw is niet erg scherp omlijnd. Gelet op hetgeen de geschiedenis van de totstandkoming van de Pbwleert, moet worden aangenomen dat een werknemer in dienst bij de uitbater van inrichtingswinkel medewerker als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Pbw is. Deze medewerker is bevoegd een verslag als bedoeld in artikel 50, eerstelid, van de Pbw op te maken.

Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan ook overigens niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie onder aanvulling van gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooijman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven