Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2317/GB, 7 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2317/GB

betreft: [klager] datum: 7 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 31 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1964], verder te noemen klager,

alsmede het namens klager op 1 november 2002 ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht,

gericht tegen een op 18 oktober 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 12 december 2002 door een plaatsvervangend lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 1 oktober 1997 gedetineerd. Op 25 juni 1998 is hij op advies van de EBI-adviescommissie als preventief gehechte in de EBI geplaatst. Op 26 oktober 2000 is op advies van de EBI-adviescommissie beslist klagersverblijf in de EBI te verlengen, waarna klager, die inmiddels onherroepelijk was veroordeeld, is geplaatst in de gevangenis van de EBI. Bij beslissing van 18 oktober 2002 is klagers verblijf aldaar laatstelijk verlengd.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig jaar met aftrek wegens het begaan van misdrijven strafbaar gesteld in de artikelen 242, 282, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 5september 2000. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 januari 2011.

3. De standpunten
3.1. Klager verklaarde, zakelijk weergegeven, als volgt.
Zijn verhaal is bekend. Hij zit inmiddels vier en een half jaar in de EBI. De EBI is bedoeld voor vluchtgevaarlijken. Aan iedere verlengingsbeslissing worden telkenmale dezelfde argumenten ten grondslag gelegd. Die argumenten zijngebaseerd op onwaarheden. De informatie van de p.i. Breda dateert van 1998. Vanuit Breda werd klager overgeplaatst naar de De Schie en van daaruit naar de p.i. Torentijd. Na de beide overplaatsingen heeft klager herhaaldelijk omzijn kleding verzocht. Toen hij deze eindelijk, vanuit de p.i. Breda, ontving, bleken er schoenen bij te zitten die hem niet toebehoorden en waar een mes in verborgen zat. Deze heeft klager meteen aan het personeel overhandigd.Ondanks dat het zijn spullen niet waren en de p.i. Breda verantwoordelijk was voor de verzending ervan, wordt het klager nog immer tegengeworpen.
Voorts wordt hem tegengeworpen dat hem in België en in Duitsland lange gevangenisstraffen te wachten staan. Van hetgeen in Duitsland zou zijn gebeurd wordt hij ten onrechte beschuldigd. Hier te lande is hij tot een gevangenisstrafvan 20 jaar veroordeeld, voor een daad die hij hier niet gepleegd heeft. Klager vraagt zich af waarom hij dan aan België uitgeleverd zou moeten worden.
Klager zal niet vergeten wat hem allemaal wordt aangedaan. Hij wil gerechtigheid.

3.2. Klagers raadsvrouw heeft per fax van 11 december 2002 -zakelijk weergegeven en voor zover niet reeds door klager aangevoerd- het volgende naar voren gebracht.
De gronden die door de selectiefunctionaris worden aangevoerd zijn in alle verlengingsbeslissingen gelijkluidend. Voorts is het niet vreemd dat een gedetineerde in de EBI bij tijd en wijlen zijn mening ventileert. De materieleagressie gericht tegen de celinventaris, kan niet als een uiting van vluchtgevaarlijkheid worden aangemerkt.
Klager heeft zich de laatste periode goed gedragen binnen de inrichting en hoeft blijkens de rapportage nauwelijks gecorrigeerd te worden. Dit zou, ook gelet op de aanbevelingen van het CPT, van invloed moeten zijn opverlengingsbeslisssingen.
Een eventuele uitlevering aan de Belgische autoriteiten verontrust klager niet en hiertegen zal hij zich niet verzetten. Van een ophanden zijnde zitting in België is klager overigens niet geïnformeerd.
Ten slotte gaat klager gebukt onder het in de EBI heersende regime.

3.3. In het selectievoorstel d.d. 4 oktober 2002 van de directeur van de EBI is aangegeven dat in de situatie van klager geen veranderingen zijn opgetreden. Ondanks het positieve functioneren van klager blijven de redenen vanzijn plaatsing in de EBI, de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van het gepleegde delict, de daarmee samenhangende zeer ernstig geschokte rechtsorde en de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van een eventuele ontvluchtinguit detentie, de lengte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf, alsmede de toelaatbaar verklaarde uitleveringsverzoeken van België en Duitsland, onverminderd van kracht

3.4. In het selectieadvies d.d. 16 oktober 2002 van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) wordt samenvattend vermeld dat de situatie rond klager is gestabiliseerd en dat sprake is van een positieve ontwikkeling. Hij heeftvoorzichtige contacten met diverse personeelsleden en functionarissen.

3.5. De selectiefunctionaris heeft klager op 10 oktober 2002 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord omtrent het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Klager heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3.6. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot handhaving van klager in de EBI laatstelijk aan de orde was in de vergadering van de adviescommissie EBI d.d. 17 oktober 2002.
Onder herhaling van alle bekende feiten en omstandigheden die aan eerdere (verlengings-) beslissingen ten grondslag zijn gelegd, wordt klager nog immer gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk.
De selectiefunctionaris acht een eventuele ontvluchting van klager maatschappelijk onaanvaardbaar en heeft, gelet hierop en op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de door klager gepleegde, zéér ernstige delicten,als gevolg waarvan de rechtsorde in ernstige mate is geschokt, beslist klagers verblijf in de EBI te handhaven.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 22 juli 2002, nummer 02/905/GB, die in kopie aan deze uitspraak wordt gehecht, het volgende.
Klager is wegens het plegen van zeer ernstige, maatschappelijk en publicitair gevoelige delicten, strafbaar gesteld in de artikelen 242, 282, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, veroordeeld tot een gevangenisstraf vantwintig jaar. Daarnaast wordt hij verdacht van het plegen van ernstige delicten in andere Europese landen waarvoor België en Duitsland om uitlevering van klager hebben verzocht. Beide uitleveringsverzoeken zijn toelaatbaarverklaard.
De beroepscommissie acht gelet op het voorgaande thans nog aannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Zij acht het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt. Zij concludeert dan ookdat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt dan ook tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen gelet op de bekende gegevens thansnog niet in strijd met de wet is en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven