Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0315/GV, 26 september 1999, beroep
Uitspraakdatum:26-09-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/315/GV

betreft: [klager] datum: 26 september 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennis genomen van een op 8 juli 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 25 juni 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen, wegens onvoldoende aanleiding om aan het verzoek te voldoen.

2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Hij heeft aan het begin van de detentie de bruiloft van zijn andere broer moetenmissen om begrijpelijke redenen. Maar hij is nu 3 jaar verder en dit is de laatste bruiloft die hij misschien nog kan meemaken. Hij is bijna op de helft van zijn straf en hij vormt geen veiligheidsrisico. Appellant heeft al zijnfamilie, vrienden en zijn kinderen in Nederland wonen. Hij weet dat hij nergens recht op heeft en dat hij zich nergens op kan beroepen. Appellant hoopt dat gekeken wordt naar de 37 maanden detentie die hij al achter de rug heeft ennaar het feit dat hierna al zijn broers getrouwd zijn.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Appellant heeft verzoeken gedaan om incidenteel verlof voor het regelen van een identiteitsbewijs, het bijwonen van 2 tentamens voor zijn opleiding aan de Open Universiteit en het bijwonen van het huwelijk van zijn broer.
Incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Indien nodig kan incidenteel verlof onder bewaking of onderbegeleiding plaatsvinden. Bij de bepaling van de duur van incidenteel verlof wordt in ieder geval rekening gehouden met de benodigde reistijd en beveiliging.
Het regelen van een identiteitsbewijs valt aan te merken als een praktische voorbereiding op de invrijheidstelling. Incidenteel verlof wordt met het oog hierop slechts verleend indien de invrijheidstelling binnen 3 maanden teverwachten valt en de voorbereiding niet op een andere wijze kan worden getroffen.
Incidenteel verlof voor het deelnemen aan tentamens kan slechts worden verleend indien de studie voorafgaand aan de detentie is aangevangen, uitzicht bestaat op een spoedige afronding en wanneer de gedetineerde zelfstandig kanreizen of een passend beveiligingsniveau kan worden gewaarborgd.
Op grond van het vorenstaande en gelet op het aanzienlijke strafrestant dat appellant nog dient te ondergaan, het feit dat hij gedurende zijn detentie is begonnen met zijn opleiding en het feit dat zijn aanwezigheid bij het huwelijkvan zijn broer niet noodzakelijk is, is de Minister van mening dat zijn verzoeken niet ingewilligd kunnen worden.

3. De beoordeling
Appellant ondergaat 2 gevangenisstraffen van respectievelijk 7 en 4 jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straffen is aangevangen op 18 mei 1999. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 26 september2003.

De beroepscommissie stelt vast dat appellant een verzoek om strafonderbreking heeft gedaan voor 4 verschillende dagen, namelijk een dag voor het regelen van een identiteitskaart op 6 juli 1999, 2 dagen voor het afleggen vantentamens op 7 en 8 juli 1999 en een dag voor het bijwonen van het huwelijk van zijn broer op 27 augustus 1999.
De Minister heeft appellants verzoek aangemerkt als afzonderlijke verzoeken om incidenteel verlof.
Het beroep van appellant richt zich tegen de afwijzing van zijn verzoek om het huwelijk van zijn broer bij te kunnen wonen.

Vanuit het huis van bewaring „Zwaag“ te Hoorn is aangegeven dat appellant gedragsmatig binnen de inrichting geen problemen geeft. Hij heeft een positieve houding en is zeer gemotiveerd met zijn studie bezig.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 35 van de Regeling bepaalt dat de strafonderbreking minimaal twee etmalen duurt. Nu de redenen van het verzoek van appellant allen de duur van een dag niet overschrijden enderhalve zou kunnen worden volstaan met incidenteel verlof, heeft de Minister terecht zijn verzoek als afzonderlijke verzoeken om incidenteel verlof aan kunnen merken.

Krachtens artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Het kan indien nodig onderbegeleiding of bewaking plaatsvinden.
In de toelichting op artikel 21 staat dat, hoewel de meest gangbare gronden voor het verlenen van incidenteel verlof in de artikelen 23 tot en met 31 van voornoemde Regeling zijn opgesomd, niet wordt uitgesloten dat ook anderegebeurtenissen aanleiding kunnen vormen voor het verzoeken om en het verlenen van incidenteel verlof.

De afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie is, met de Minister, van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van appellant, zoals bedoeld in artikel 21 van voornoemde Regeling, waarbij zijnaanwezigheid noodzakelijk is. Appellant komt hierdoor niet in aanmerking voor incidenteel verlof.
De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 28 september 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven