Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1564/GB, 21 november 2000, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 00/1564/GB

Betreft: [klager] datum: 21 november 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 1 augustus 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, nadat eerst eenbezwaarschrift op 12 juli 2000 naar de selectiefunctionaris is gestuurd, van

[...], geboren op [1949], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 juli 2000 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een penitentiaire open inrichting (p.o.i.) afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 23 januari 1995 gedetineerd. Na een verblijf in diverse penitentiaire inrichtingen, verblijft hij sinds 19 augustus 1999 in de gevangenis „Maashegge“ te Overloon, een half open inrichting (h.o.i.).

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 20 januari 1998. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 januari 2001.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft zijn bezwaar tegen de beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris geeft geen concrete redenen aan voor het afwijzen van klagers verzoek om overplaatsing naar een p.o.i.. Klager heeft op 12 juli 2000 een brief naar de selectiefunctionaris gestuurd met het verzoek deafwijzende beslissing alsnog met goede argumenten te onderbouwen. In de brief is klagers bezwaar tegen de beslissing duidelijk weergegeven. Ten eerste wenst klager de laatste maanden van zijn detentie niet op een ander adres te gaanwonen om daar de weekenden door te brengen, omdat dit veel kosten met zich mee brengt. Alle noodzakelijke spullen zijn reeds in zijn huidige woning bij zijn partner aanwezig. Hij wil zonder schulden aan een nieuwe toekomst beginnen.Ten tweede staat volgens klager nergens aangegeven, ook niet in het rapport van het Pieter Baan Centrum, dat recidive een logisch gevolg is bij uitblijven van een behandeling. Klager heeft destijds niet willen meewerken aan eenbehandeling, omdat de omstandigheden toen heel anders waren. Het afgelopen jaar is klager geen behandeling aangeboden en zelfs niet als mogelijkheid besproken. Klager is bereid een eventuele behandeling in overweging te nemen.Tenslotte acht de selectiefunctionaris een opvoering van de verloffrequentie van eenmaal per maand naar viermaal per maand ongewenst. De selectiefunctionaris gaat daarbij uit van de adviezen van de reclassering Apeldoorn die zijngebaseerd op oude rapportage. Of klager nu éénmaal per maand of viermaal per maand verlof krijgt, hij zal dit bij zijn nieuwe gezin doorbrengen, dat naast zijn partner uit een inwonend volwassen nichtje bestaat en de zoon van zijnpartner die om de week bij haar verblijft. Klager is zich ervan bewust dat hij is veroordeeld terzake van schokkende strafbare feiten. Hij blijft ontkennen deze gepleegd te hebben. De reclassering heeft aangegeven dat klagersrelatie nog te kort duurt en dat hij en zijn partner nog maar weinig verlofdagen met elkaar hebben doorgebracht, om voor deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in aanmerking te kunnen komen. Een verloffrequentie van viermaalper maand zal klager de kans geven zijn relatie verder op te bouwen. Het standpunt van de selectiefunctionaris staat derhalve haaks op dat van de reclassering.
Klagers partner heeft gezondheidsproblemen. Als hij naar een p.o.i. wordt overgeplaatst kan hij een groot deel van haar (huishoudelijke) taken overnemen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris merkt op voorhand op dat de afwijzing van het verzoek voor het merendeel is gebaseerd op de zorg die wordt gedeeld met de reclassering en de gevangenis „Maashegge“ ten aanzien van het risico dat klager inherhaling vervalt van zijn eerder vertoonde gedragspatroon. Verwezen wordt naar de circulaires plaatsingsprocedure open inrichtingen (d.d. 26 september 1990, kenmerk 294469/DJ/90) en detentiefasering (d.d. 28 juni 1993, kenmerk377359/93/DJ) met betrekking tot de criteria voor plaatsing in een p.o.i.. Blijkens die circulaires komen voor detentiefasering/plaatsing in een p.o.i. in aanmerking gedetineerden die in staat worden geacht zich aan afspraken tehouden. Tevens spelen bij de beoordeling van de geschiktheid van de gedetineerde onder meer de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict alsmede de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol. De reclassering geeft inhaar rapportage aan dat klager geleidelijk de frequentie in het contact met zijn partner moet opbouwen om herhaling van zijn (meermalen vertoond) problematische gedrag te voorkomen. Het is het beste als dit vanuit een eigen woninggebeurt onder begeleiding van de reclassering. Gewezen wordt op de geringe sociale controle; niemand in de omgeving is op de hoogte van klagers veroordeling. Zelfs de vader van de zoon van klagers partner weet van niets. Dit is zeerverontrustend. Mede om deze reden acht de selectiefunctionaris een overplaatsing van klager naar een p.o.i. onverantwoord. De penitentiaire inrichting „Maashegge“ spreekt in haar selectie-advies ook haar zorg uit wat dit betreft.

4. Toepasselijke regelingen
Op 1 oktober 2000 is de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI) in werking getreden.
Nu de beslissing van de selectiefunctionaris van 5 juli 2000 dateert, zal de beroepscommissie deze toetsen aan de vóór 1 oktober 2000 geldende regelgeving met betrekking tot plaatsingen in een p.o.i..

5. De beoordeling
5.1. Een langgestrafte gedetineerde kan in het kader van detentiefasering worden geplaatst in een p.o.i.. Voor deze plaatsing komen op grond van de ministeriële circulaires betreffende herziening selectie- en plaatsingsprocedureopen inrichtingen (26 september 1990, nummer 29469/DJ/90) en wijziging criteria p.o.i.-plaatsing (5 november 1999, nummer 798621/99/DJI), gedetineerden in aanmerking die voldoen aan een aantal objectieve en subjectieve criteria.

5.2. De beroepscommissie stelt vast dat klager voldoet aan de objectieve criteria.
De subjectieve criteria hebben, voorzover hier van belang, betrekking op de aard, zwaarte en achtergronden van de gepleegde misdrijven met het oog op de beveiliging van de maatschappij en het huidige detentieverloop, waarbij hetonder andere gaat om het nakomen van afspraken en de gemotiveerdheid van betrokkene.
Uit de ter beschikking staande stukken blijkt de beroepscommissie dat klager in eerste instantie wenst deel te nemen aan een p.p.. De reclassering heeft op 30 mei 2000 een adviesrapport opgesteld waarin zij negatief adviseert. Deselectiefunctionaris heeft een aantal argumenten van de reclassering overgenomen en acht een toename van de verloffrequentie bij een overplaatsing van klager naar een p.o.i. ongewenst.
De beroepscommissie stelt vast dat klager sinds 19 augustus 1999 in de h.o.i. „Maashegge“ verblijft. Uit het selectiestuk van de inrichting van 24 juni 2000 komt naar voren dat de weekendverloven van klager allemaal goed zijnverlopen. Een p.o.i.-plaatsing sluit goed aan op de tot dan toe doorlopen detentiefasering. Uit het adviesrapport van de reclassering blijkt dat klager vanaf november 1999 de weekendverloven bij zijn (nieuwe) partner doorbrengt.
Nu klager reeds geruime tijd in een h.o.i. verblijft, hij heeft aangetoond goed om te kunnen gaan met de bijbehorende (regimaire) vrijheden en niet is gebleken dat zijn verblijf bij zijn partner tijdens eerdere verloven totproblemen heeft geleid, valt niet goed te in te zien waarom een geleidelijke en begeleide toename van de verloffrequentie, gelet op de opmerkingen van de reclassering met betrekking tot de opbouw van klagers relatie, tijdens dedetentie niet wenselijk zou zijn.
Hoezeer het standpunt van de selectiefunctionaris ook begrijpelijk is, de belangenafweging dient in dit geval in het voordeel van klager uit te vallen. De beroepscommissie vindt hiervoor steun in de doelstelling van artikel 2,tweede lid, PBW dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Tevens neemt zij hierbij in aanmerking dat dev.i.-datum van klager in januari 2001 valt. De bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd en de selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak, binnen eentermijn van twee weken na ontvangst.

5.3. De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken naontvangst.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager is geboden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 21 november 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven