Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0568/GB, 7 juli 2000, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/568/GB

betreft: [klager] datum: 7 juli 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 28 maart 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift en aanvullingen hieropingekomen op 3 en 8 mei 2000, van

[...], geboren op [1967], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van de selectiefunctionaris genomen op 17 maart 2000,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft een namens klager ingediend verzoek van 14 maart 2000 tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.), zoals dat is verwoord in het selectievoorstel van het Penitentiair Complex Scheveningen (PCS) teDen Haag, afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 18 oktober 1993 gedetineerd. Hij heeft in diverse penitentiaire inrichtingen verbleven. Na de constatering van drugsgebruik op 13 januari 2000, is hij op 14 januari 2000 vanuit de penitentiaire open inrichting(p.o.i.) Scheveningen ter herselectie overgeplaatst naar Unit 1, 2 en 4 huis van bewaring (h.v.b.) te Den Haag. Op 5 april 2000 is hij geplaatst in de gevangenis te Zoetermeer, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 27 juni 1995. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van zes weken met aftrek te ondergaan. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 13 juli 2000.

3. De standpunten
3.1. Klager is van mening dat het namens hem ingediende verzoek tot deelname aan een p.p. ten onrechte is afgewezen. Hij heeft dit als volgt toegelicht.
Volgens klager was het trajectplan dat hij in de p.o.i. Scheveningen naar school zou gaan. Hij hoorde de eerste week dat hij in de p.o.i. verbleef dat de opleiding al een half jaar eerder was begonnen, zodat hij deze niet indetentie zou kunnen afmaken. De mentor heeft klager verteld dat hij de opleiding na zijn invrijheidstelling wel zelf kan afmaken. Klager is niet begonnen aan de opleiding. Hij ziet wel wat hij doet als hij vrij is; misschien gaathij wat anders doen. Klager benadrukt dat hij nooit heeft geweigerd. Klager heeft een jaar in de half open inrichting en de p.o.i. gewerkt; dit toont volgens hem zijn motivatie voldoende aan. Bovendien zat hij in het h.v.b. in eenkeukenproject waar je hard voor moet werken en je gedrag goed moet zijn. Klager weet wel waarom zijn gedragsrapportage over de periode die hij in de p.o.i. Scheveningen verbleef, slecht is. Hij heeft eerder, van 1993 tot 1996, inhet h.v.b. te Den Haag verbleven. Hij heeft zich toen niet zo positief gedragen ten opzichte van de penitentiair inrichtingswerkers daar. Van twee van hen heeft hij nu een rapport gehad. Klager is van mening dat hij al gestraft isvoor zijn softdrugsgebruik, omdat hij vanuit de p.o.i. is overgeplaatst en nu deelname aan het p.p. misloopt. Hij had zijn vriendin beloofd dat hij binnenkort thuis zou zijn, maar doordat het in de p.o.i. is misgelopen heeft zijgeen vertrouwen meer in hem. Hij wil dit graag terugwinnen en ook voor zichzelf bewijzen dat hij het kan.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van het verzoek als volgt toegelicht.
Klager is op 11 januari 1999 vanuit de gevangenis „Zuyder Bos“ te Heerhugowaard overgeplaatst naar de h.o.i. „Westlinge“ te Heerhugowaard. Hij bevindt zich dan in een traject waar hij in combinatie met een basisopleiding vier dagenper week te werk wordt gesteld in de groenvoorziening met in het vooruitzicht een vervolgopleiding te Leidschendam. Vanuit de h.o.i. „Westlinge“ bracht de binnenreclassering een pré-advies uit voor klagers deelname aan een p.p..Voorgesteld wordt om klager vervroegd in een p.o.i. te plaatsen zodat hij aansluitend een p.p. voor de duur van zes maanden kan volgen. De buitenreclassering wil echter niet positief rapporteren omdat de relatie van klageronvoldoende wil meewerken en de thuissituatie niet stabiel wordt geacht. Binnen de reclassering wordt overeengekomen dat het contact met klager wordt overgenomen door een andere medewerker die wel mogelijkheden ziet in zijn deelnameaan een p.p.. Op grond hiervan beslist de selectiefunctionaris tot plaatsing van klager in de p.o.i. te Middelburg. Dit gebeurt op 26 augustus 1999. Klager werkt bij een hoveniersbedrijf. Er kan voor hem echter in de buurt geenvervolgopleiding worden gevonden. Die blijkt er wel in Den Haag te zijn. Hierop is klager op 28 november 1999 overgeplaatst naar de p.o.i. Scheveningen. Op 17 december 1999 is een nieuwe adviesrapportage door de reclasseringuitgebracht met het oog op klagers deelname aan een p.p.. Uit deze rapportage blijkt dat klager niet in januari 2000 aan de vervolgopleiding kan deelnemen omdat zich al het maximaal aantal deelnemers heeft aangemeld. Een latereinstroming van klager heeft de consequentie dat de afronding van de opleiding plaatsvindt na zijn v.i.-datum. Voor klager is dit reden om af te zien van de opleiding. Het voorstel is om hem te werk te stellen in het Leer Werkproject dat wordt verzorgd door de reclassering. Als voorwaarde wordt mede gesteld dat klager gemotiveerd moet deelnemen aan dit project. Op 13 januari 2000 wordt bij een urinecontrole vastgesteld dat klager drugs heeft gebruikt. Opgrond hiervan wordt hij ter herselectie overgeplaatst naar het h.v.b.. De inrichting geeft aan dat de behandeling van het reclasseringsvoorstel tot deelname van klager aan een p.p. voor een periode van drie maanden wordtaangehouden. De selectiefunctionaris selecteert klager voor de gevangenis te Zoetermeer, waar hij op 5 april 2000 wordt geplaatst. Op 14 maart 2000 wordt vanuit het PCS namens klager een verzoek ingediend tot deelname aan een p.p..De directie van de inrichting adviseert negatief op dit verzoek. Op 17 maart 2000 wijst de selectiefunctionaris het verzoek af. De redenen hiervoor zijn dat het oorspronkelijke trajectplan van klager (werken in de groenvoorzieningen opleiding) thans niet meer van toepassing is. Voorts is zijn motivatie voor een arbeidstoeleidingsprogramma niet overtuigend. Klager is speciaal voor de vervolgopleiding vanuit Middelburg naar Den Haag overgeplaatst. Hij heeftechter van deelname aan de opleiding afgezien, in verband met het feit dat zijn v.i.-datum v??r het einde van de opleiding ligt en hij deze daarna niet wil afronden. Het inrichtingspersoneel heeft aangegeven dat klager in de p.o.i.ongemotiveerd gedrag vertoonde en ook in het rapport van de reclassering ontbreekt een positieve indicatie met betrekking tot zijn motivatie. Bovendien blijkt uit klagers drugsgebruik in de p.o.i. van onvoldoende discipline. Deselectiefunctionaris geeft aan dat nog is gekeken naar een eventuele plaatsing van klager in een h.o.i., maar hij blijkt hier niets voor te voelen en volhardt in zijn standpunt dat hij recht heeft op deelname aan een p.p..

4. De beoordeling
4.1. Regels met betrekking tot de voorwaarden voor deelname aan een p.p. zijn te vinden in artikel 4 van de PBW en de artikelen 5 tot en met 10 van de Penitentiaire Maatregel (PM). Artikel 7, derde lid van de PM bepaalt dat deselectiefunctionaris bij zijn beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een p.p. in ieder geval een aantal aspecten betrekt. Voor zover hier van belang betreffen deze aspecten het huidigedetentieverloop, waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en diens gemotiveerdheid.

4.2. De beroepscommissie overweegt dat, gelet op hetgeen is overwogen onder 3.2 met betrekking tot het detentieverloop en het gedrag van klager, onvoldoende is gebleken van zijn gemotiveerdheid voor deelname aan het voorgesteldep.p. Zij betrekt hierbij het negatieve advies van de directie van het PCS. Derhalve is de afwijzing door de selectiefunctionaris van het namens klager ingediende verzoek tot deelname aan een p.p. niet in strijd met de wet en kandeze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 7 juli 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven