Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0269/GB B, 6 oktober 1999, beroep
Uitspraakdatum:06-10-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: B 99/269/GB

Betreft: [klager] datum: 6 oktober 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 28 juni 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. G.E.M.Later, namens

[...], geboren op [1968], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 25 juni 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing en de uitspraak d.d. 29 juni 1999 van de voorzitter van de beroepscommissie waarbij het verzoek van appellant tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestredenbeslissing is afgewezen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van appellant gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Justitieel Complex (JC) „Koning Willem II“ te Tilburg ongegrond verklaard.

2. De feiten
Appellant is sedert 9 maart 1999 gedetineerd. Hij heeft tot 17 juni 1999 krachtens artikel 26, eerste lid onder a., van de Vreemdelingenwet in vreemdelingenbewaring verbleven in het huis van bewaring te Ter Apel. Op laatstgenoemdedatum is hij overgeplaatst naar het JC „Koning Willem II“ te Tilburg.

3. De standpunten
3.1 Appellant is van mening dat ten onrechte is beslist tot zijn overplaatsing naar het JC te Tilburg. Hij heeft dit - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Appellant en een aantal andere gedetineerden van Koerdische origine waren sinds 21 mei 1999 in hongerstaking om aldus aandacht te vragen voor de Koerdische problematiek, de negatieve gevolgen van uitzetting naar Turkije, om eeneerlijk proces en de vrijlating van de PKK-leider [...] te bevorderen en om in een „normale asielprocedure“ te geraken. Zij hadden daarbij steun aan elkaar en aan andere medegedetineerden. Door de overplaatsing, in een kritiekefase, viel deze steun weg, terwijl het niet mogelijk was deze in het nieuwe huis van bewaring direct op te bouwen.
Uit de bestreden beslissing blijkt dat het de bedoeling van Justitie was om te trachten de hongerstaking te breken door de collectiviteit van de hongerstakers, en de daarvan uitgaande steun, op te heffen. Appellant acht deoverplaatsing inhumaan en in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 3 van het „VN Martelverdrag“. Door de overplaatsing van appellant en de andere hongerstakers, allen cliënt vandezelfde raadsvrouw, naar verschillende huizen van bewaring is voorts het recht op daadwerkelijke rechtshulp als bedoeld in artikel 13 EVRM geschonden.
Verzocht wordt appellant en de andere hongerstakers terug te plaatsen naar het huis van bewaring te Ter Apel dan wel naar een ander huis van bewaring waar zij tezamen kunnen verblijven.

3.2 De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De reden van appellants overplaatsing was dat hij deelnam aan een hongerstaking met een collectief karakter. Zijn volharden in de hongerstaking werdmogelijk beïnvloed door het collectieve karakter daarvan. Het individuele belang van appellant leek daardoor geschaad en door overplaatsing kon hij aan die beïnvloeding ontkomen. Het regime dat voor appellant in het belang van zijngeestelijke en lichamelijke gezondheids-toestand werd beoogd was een regulier huis van bewaring-regime, met individuele aandacht van het psycho-medische team en van het afdelingspersoneel. Ook de andere hongerstakers zijn (lees: meteen enkele uitzondering) overgeplaatst.

4. De beoordeling
4.1 Appellant behoort, gelet op de omstandigheid dat hij in vreemdelingenbewaring is gesteld, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2 De beslissing van de selectiefunctionaris tot overplaatsing van appellant naar het JC „Koning Willem II“ te Tilburg is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt, nu aannemelijk is dat de beslissing is genomen ter bevordering van appellants gezondheidstoestand en niet is gebleken dat een inbreuk op zijn zelfbeschikkingsrecht is gemaakt. Evenmin isgebleken dat van een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM sprake is geweest. De overplaatsing staat op zichzelf niet aan een goede rechtshulpverlening in de weg.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. G.J. te Loo en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 6 oktober 1999

secretaris voorzitter

Naar boven