Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1809/GB, 6 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:06-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/1809/GB

Betreft: [klager] datum: 6 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S.Cremers, namens

[...], geboren op [1957], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 augustus 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Nieuw Vosseveld II te Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klagers detentie is in 1985 aangevangen. Op 11 augustus 1987 is hij vanuit het huis van bewaring (h.v.b.) Het Schouw te Amsterdam ontvlucht. Op 1 april 2002 is hij aangehouden en in het h.v.b. De Blokhuispoort te Leeuwardengeplaatst. Na een overplaatsing naar het h.v.b. De Marwei te Leeuwarden is hij op 22 juli 2002 geplaatst in de gevangenis Nieuw Vosseveld II, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 september 2005.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager is geselecteerd voor de gevangenis met een beperkt regime te Vught op grond van een ontvluchting uit de Bijlmer in 1987. Nu deze ontvluchting meer dan vijftien jaar geleden heeft plaatsgevonden, klager hierna nimmer inaanraking met justitie is geweest en hij zich tijdens zijn verblijf in De Marwei als een modelgedetineerde heeft laten zien, mag hem een dergelijk feit niet meer worden tegengeworpen. In het kader van een geslaagde resocialisatie ishet onredelijk klager nu te plaatsen in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap, ver verwijderd van zijn gezin dat in Amsterdam woont.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is geselecteerd voor een normaal beveiligde inrichting met een regime van beperkte gemeenschap op grond van het feit dat hij in 1987 door middel van gijzeling van personeel uit het h.v.b. Het Schouw te Amsterdam is ontvluchten sindsdien voortvluchtig is geweest. Ondanks het feit dat klager regelmatig in Nederland is geweest, heeft hij zich niet gemeld om de nog openstaande gevangenisstraf te ondergaan. Hij is bij een bezoek aan Nederland op basis vangegevens in het opsporingsregister aangehouden. Niet gezegd kan worden dat klager zich heeft opgesteld als iemand die zijn straf heeft geaccepteerd en deze zonder problemen, dat wil zeggen zonder hernieuwde ontvluchtingspoging, zalondergaan. Zijn plaatsing in het regime van beperkte gemeenschap kan ook als speciale preventie aangemerkt worden. Het moet duidelijk zijn dat een ontvluchting, zeker als daarbij sprake is geweest van gebruik van geweld naar hetpersoneel, consequenties heeft voor het verdere verloop van de detentie. De inmiddels verstreken tijd en de hernieuwde arrestatie zijn hierbij van ondergeschikt belang. In het regime van beperkte gemeenschap kunnen de bewegingen vanklager goed worden gevolgd. Na een verblijf van zes maanden zal beoordeeld worden of voortzetting van het verblijf noodzakelijk is.
De afstand Amsterdam - Vught is redelijk overbrugbaar te noemen.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Nieuw Vosseveld II is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtigecontra-indicaties bestaan.
De selectiefunctionaris heeft de verstrekte gegevens omtrent klagers betrokkenheid bij een ontvluchting door middel van gijzeling van personeel in 1987 ook thans nog in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie inbovenbedoelde zin.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, in dit stadium van klagers detentie evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat de selectiefunctionaris heeft toegezegd zijn beslissing nazes maanden te zullen heroverwegen.
Hetgeen namens klager is aangevoerd over de bezoekmogelijkheden is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 6 december 2002

secretaris voorzitter

Naar boven