Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1370/TP, 4 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1370/TP

betreft: [klager] datum: 4 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 10 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 26 juli 2002 verlengd tot en met 23 oktober 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 22 maart 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 31 juli 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) unit 1 te Dordrecht.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 18 maart 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. F.S. Meijers Kliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd. Wel is klagerinmiddels, op 22 juli 2002, in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft door de verlenging van de passantentermijn geen inzicht in zijn toekomst. Hij vraagt zich af hoe lang hij nog als passant in het h.v.b. dient te verblijven.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de verlengingsbeslissing tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Door de beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 2 juli 2002 overschreed deze de termijn van twaalf maanden. Om die reden is een aanbod gedaan tot financiëletegemoetkoming van
€ 600,-- per maand met ingang van de dertiende maand van de passantentermijn. Gelet op de plaatsing van klager in een tbs-inrichting met ingang van 22 juli 2002 is dit aanbod voorbarig gedaan. Ten tijde van de bestreden beslissingverbleef klager nog geen 12 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.
Omdat klager met ingang van 22 juli 2002 is geplaatst in de Dr. F.S. Meijerskliniek te Utrecht heeft de Forensisch Psychiatrische Dienst niet gerapporteerd ten aanzien van klagers psychische conditie.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

In verband met klagers plaatsing in een tbs-inrichting d.d. 22 juli 2002 is door de Forensisch Psychiatrische Dienst niet meer gerapporteerd omtrent klagers psychische conditie. Ten tijde van klagers detentie in het h.v.b. zijn geensignalen ontvangen dat klagers psychische conditie van dien aard zou zijn dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestredenbeslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de

bestreden beslissing weliswaar ten tijde van het nemen van die beslissing op 2 juli 2002 niet in strijd was met de wet, maar dat gelet op klagers plaatsing in een tbs-inrichting met ingang van 22 juli 2002 de bestreden beslissingdient te worden vernietigd nu deze enkel betrekking heeft op een periode waarin klager al in een tbs-inrichting was geplaatst.

De beroepscommissie ziet daarom ook geen reden om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 december 2002

secretaris voorzitter

Naar boven