Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3693/GB, 19 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3693/GB

Betreft: [klager] datum: 19 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.B.M. Poppelaars, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 november 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 6 februari 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zoetermeer.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergeven – toegelicht. De selectiefunctionaris wijst klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. af, vanwege de negatieve adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de directeur van de
locatie Zoetermeer. Het advies van de directeur kan volgens klager niet leiden tot onderhavig besluit, nu dit advies negatief is vanwege het negatieve advies van het OM. Gelet op de inhoud van het penitentiaire dossier, valt niet in te zien waarom de
directeur negatief heeft geadviseerd. Klager heeft verschillende diploma’s behaald, zit in het plusprogramma en heeft geen enkel rapport gehad. Klager merkt op dat de politie positief heeft geadviseerd. Het OM heeft negatief geadviseerd op basis van
klagers veroordelingen in het verleden. Volgens klager lijkt het de intentie van het OM om hem zo lang mogelijk in een normaal beveiligde inrichting te houden. Het is echter in het belang van klagers re-integratie dat hij in een b.b.i. wordt geplaatst.
Verwezen wordt naar het reclasseringsrapport en het penitentiair dossier. Klager heeft verschillende trainingen en opleidingen gevolgd, ter voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij. Daarnaast wil klager zich laten behandelen voor zijn post
traumatische stressstoornis (PTSS) om zodoende toekomstig delictgedrag te kunnen voorkomen. Klagers PTSS is een gevolg van een eerdere detentie. Uit het reclasseringsrapport volgt dat er in de huidige vorm van klagers detentie geen mogelijkheden
bestaan
voor interventies. Een plaatsing in een b.b.i. biedt hiervoor een uitkomst. Klager is gemotiveerd en wil zich ook laten behandelen. Volgens de reclassering zou geen plan van aanpak kunnen worden gemaakt vanwege klagers ontkennende houding. Klager heeft
echter – blijkens de inhoud van zijn rapport – voldoende inzicht in zijn persoon gegeven om tot een plan van aanpak te komen. Ten slotte merkt klager op dat de afwijzing enkel op basis van het advies van het OM te kort door de bocht is, nu het OM haar
beslissing baseert op klagers strafblad en niet op het reclasseringsrapportage en het penitentiaire dossier. Klager en zijn raadsman wensen het beroep mondeling toe te lichten.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit het selectieadvies van de directeur van de locatie Zoetermeer volgt dat negatief wordt geadviseerd op klagers verzoek tot
plaatsing
in een b.b.i. Het Multi Disciplinair Overleg merkt op dat klagers gedrag goed is, maar dat door de reclassering geen plan voor re-integratie kan worden gemaakt vanwege zijn ontkennende houding. Het OM heeft negatief geadviseerd in verband met onder
meer
het risico op maatschappelijke onrust en het recidiverisico. Klager is gewelddadig en heeft zware delicten gepleegd. De vrijhedencommissie adviseert derhalve ook negatief. Gelet op de negatieve adviezen van het OM en van de locatie Zoetermeer is
klagers
verzoek tot plaatsing in een b.b.i. afgewezen. Klager is veroordeeld voor ernstige strafbare feiten en plaatsing in een inrichting met regimaire vrijheden zal leiden tot maatschappelijke onrust. Op dit moment bestaat er geen vertrouwen in een goed
verloop van een verblijf in een b.b.i.

De reclassering ziet een meerwaarde in het voortzetten van klagers behandeling, maar realiseert dat deze geen kans van slagen heeft als klager zich niet veilig genoeg voelt om zich hier volledig voor in te zetten. Nu klager het huidige delict ontkent,
heeft de reclassering geen zicht op criminogene factoren. Derhalve kan de reclassering ten behoeve van klagers re-integratie geen plan van aanpak maken.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager, dat verder niet is onderbouwd, zijn beroep mondeling toe te lichten af.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een
strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3. Uit het reclasseringsadvies volgt dat het recidiverisico is ingeschat als hoog. Voorts is het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden ingeschat als gemiddeld, omdat het nakomen van afspraken bij eerdere reclasseringstrajecten en
behandeltrajecten wisselend verliepen. Ook acht de reclassering een risico op letselschade aanwezig, aangezien klager bekend is met geweldsdelicten. Uit de stukken volgt verder dat de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Haag negatief heeft
geadviseerd, omdat zij klager een gevaar voor de maatschappij acht en gevreesd moet worden dat klager in herhaling valt. De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd ten aanzien van plaatsing in een b.b.i., gezien de negatieve
adviezen van onder andere de vrijhedencommissie en het OM.

4.4. De beroepscommissie heeft moeite met het standpunt van de reclassering dat die niet kan adviseren over criminogene factoren nu klager het huidige delict ontkent. Bij klager die, zoals is opgemerkt in het advies, het grootste deel van zijn
(jong)volwassenheid in detentie heeft verkeerd, is toch wel enige inschatting van de risico’s te maken en een plan voor re-integratie op te stellen. Wel acht de beroepscommissie het van belang dat klager stapsgewijs terugkeert in de maatschappij en
daarom – acht zij – de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. op dit moment niet onredelijk of onbillijk. Het verdient aanbeveling klager eerst voor een algemeen verlof in aanmerking te laten komen. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van M.C. Coster, secretaris, op 19 januari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven