Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3143/GA, 21 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:21-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3143/GA

betreft: [klager] datum: 21 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J.W. Tijkotte, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2015 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2015, gehouden in de locatie De Schie, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie.
Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn op tijd ter zitting te verschijnen. Hij heeft na de zitting een toelichting op het beroep gemaild. Een afschrift hiervan is naar de directeur van de locatie De Schie
verzonden.

Tevens is van het verhandelde ter zitting een verslag opgemaakt. Klager en diens raadsman zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van 24 uren in afzondering in een afzonderingscel en een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens fysiek geweld naar een medegedetineerde.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had al enige tijd problemen met medegedetineerde T. Deze T. heeft in de cel van klager geblowd. Piw-er A. heeft dat gezien en deze heeft gedetineerde T. een urinecontrole aangezegd. Gedetineerde T. heeft klager bedreigd en uitgescholden, omdat
hij ervan overtuigd was dat klager hem heeft verraden. Klager heeft meerdere keren aan het personeel meegedeeld dat hij werd bedreigd en uitgescholden. Klagers moeder is overleden aan kanker en klager vond het erg vervelend dat gedetineerde T. ook zijn
moeder betrok bij de scheldpartijen. Klager wilde geen problemen. Hij was bezig met een aanvraag voor een grafbezoek. Klager heeft tegen piw-ers J. en A. gezegd dat de situatie uit de hand kon lopen. Ook heeft klager afdelingshoofd B. hiervan op de
hoogte gebracht. Klager heeft zelf ook tegen gedetineerde T. gezegd dat hij met rust gelaten moest worden. Het was maar een paar dagen rustig. Op 10 december 2014 werd klager door medegedetineerde Van V. diens cel in geroepen. Eenmaal in de cel bleek
gedetineerde T. er ook te zijn. Gedetineerde T. wilde praten met klager. Nadat klager en gedetineerde T. er pratend niet uitkwamen, is klager opgestaan om weg te gaan. De sfeer draaide ineens om. De celdeur werd gesloten door gedetineerde Van V.
Gedetineerde T. stond ook op en duwde klager in een hoek en pakte klager bij zijn arm vast. Gedetineerde T. is twee koppen langer dan klager. De deur was geblokkeerd omdat gedetineerde Van V. daarvoor stond. Klager voelde zich bedreigd. Klager heeft
gedetineerde T. geslagen uit zelfverdediging. Toen Van V. op het opstapje van het toilet is gaan staan, kon klager de cel verlaten. Deze hele situatie had kunnen worden voorkomen als het personeel adequaat had gereageerd. De directeur was niet op de
hoogte van de situatie. Klager heeft 8 dagen in de strafcel verbleven. Hij is driedubbel bestraft nu hij naast de disciplinaire straf ook is overgeplaatst naar de p.i. Alphen aan den Rijn waardoor hij geen bezoek kon ontvangen. Tevens kon het bezoek
aan
het graf van zijn moeder geen doorgang vinden. Ook nu heeft klager nog last van dit incident, omdat klager niet kan doorfaseren naar Exodus. Klager wil een rectificatie en een schadevergoeding van € 50,- per dag. Klager heeft niet om deze situatie
gevraagd. Gedetineerde T. heeft eveneens een straf gehad van 7 dagen en hij mocht in de inrichting blijven. Dat stelt niets voor. Tegen klager is aangifte gedaan wegens mishandeling. De strafzaak dient op 8 januari 2016. Klager heeft het strafdossier
ter zitting getoond.

Namens klager is schriftelijk het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.
Er is sprake van noodweer(exces). Klager heeft uit zelfverdediging gehandeld. Dit wordt niet weerlegd of tegengesproken. Aan klager is in het kader van een onderzoek een ordemaatregel opgelegd. De verslaglegging van het onderzoek is niet in het dossier
opgenomen. Feitelijk wordt het noodweeraspect niet door de directeur weersproken. Uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat, anders dan in het strafrecht, het bestaan van een noodweersituatie niet bewezen hoeft te worden, maar aannemelijk moet zijn
(RSJ 30 maart 2012, 11/4331/GA en RSJ 5 juni 2013, 13/0112/GA). Klager kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het toegepaste geweld. Verzocht wordt om een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is onderzoek verricht en de camerabeelden zijn bekeken. De geschetste voorgeschiedenis tussen klager en gedetineerde T. klopt. Het is vast komen te staan dat klager naar de cel is geroepen, waar hij geconfronteerd werd met gedetineerde T. Klager is
gesanctioneerd voor het zwaar fysieke geweld dat hij gedetineerde T. heeft toegebracht. Gedetineerde T. had dusdanige verwondingen dat hij naar het ziekenhuis is gebracht. Klager heeft tijdens het horen verteld dat hij heeft gehandeld uit
zelfverdediging, maar er is sprake geweest van excessief geweld; hij is daarin te ver gegaan. Klager had gedetineerde T. van zich af kunnen duwen en weggaan.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 24 van de Pbw kan een gedetineerde in afzondering worden geplaatst op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. Vaststaat dat tussen klager en medegedetineerde T. een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij die
medegedetineerde voor onderzoek naar het ziekenhuis is gebracht. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemd incident voldoende aanleiding vormde om klager af te zonderen om te onderzoeken wat er precies was gebeurd. Ter zitting heeft de directeur
aangevoerd dat hiertoe onder meer camerabeelden zijn bekeken en met betrokkenen is gesproken. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager in het kader van een ordemaatregel in afzondering te
plaatsen. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich bevond in een cel met twee andere gedetineerden. De directeur heeft niet weersproken dat klager door één van hen werd vastgepakt, terwijl de ander de gesloten deur blokkeerde. Het ter zitting bekeken
strafdossier bevat foto’s waarop is te zien dat gedetineerde T. verwondingen heeft in zijn gezicht. In de letselverklaring staat dat hij geen breuken heeft opgelopen en dat het herstel wordt geschat op 1 a 2 weken. Ook bevat het dossier een
getuigenverklaring van Van V. Die verklaring ondersteunt in grote lijnen het relaas van klager. In een proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd wat op de beelden in de inrichting is gezien. De aangifte van Van V. – die ook in het strafdossier zit

lijkt voor wat betreft het gestelde over een biljartbal geen steun te vinden in voornoemd proces-verbaal van bevindingen.

Het is daarom aannemelijk geworden dat klager handelde ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Dat klager in die verdediging te ver is gegaan – zoals de directeur heeft gesteld – acht de beroepscommissie
niet
aannemelijk geworden. Klager heeft immers met zijn blote handen geslagen en van ernstig letsel bij de medegedetineerde is niet gebleken. Onder die omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid niet heeft kunnen
beslissen tot de aan klager opgelegde disciplinaire straf. De uitspraak van de beklagcommissie zal voor dit gedeelte worden vernietigd en dit beklagonderdeel zal alsnog gegrond worden verklaard. Klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van €
70,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag met betrekking tot de disciplinaire straf alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming
toekomt van € 70,=.
Voor wat betreft de ordemaatregel bevestigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, ing. M.J. Mulders en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven