Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3239/GA, 14 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3239/GA

betreft: [klager] datum: 14 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen,

gericht tegen een uitspraak van 14 september 2015 van de beklagcommissie bij de p.i. Groot Alphen, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 25,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur is van mening dat de beklagcommissie van verkeerde feiten is uitgegaan. In het negatieve advies van het
Openbaar Ministerie (OM) wordt wel degelijk melding gemaakt van het feit dat klager het contact met de reclassering weigert. Door de vrijhedencommissie worden alle belangen gewogen. Alle adviezen, het gedrag van de gedetineerde en de feitelijke
omstandigheden - zoals het strafrestant - worden meegewogen. Indien wordt beslist tot afwijzing van een verzoek om verlof, dan is het naar de mening van de directeur voldoende om de gronden van de afwijzing in de beschikking te vermelden. Het is niet
vereist om daarnaast alle positieve omstandigheden in de beschikking te benoemen. De bestreden beslissing is gebaseerd op recente adviezen die niet ouder waren dan drie maanden. Het feit dat klager in een proeftijd van een vorige detentie het delict
heeft gepleegd waarvoor hij thans is gedetineerd, wordt hem zwaar aangerekend. Klager heeft hiermee immers laten zien zich niet aan afspraken te kunnen houden. Bovendien betreft het de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag en verbleef klager pas
zes maanden in detentie ten tijde van de afwijzing. De fictieve einddatum van klagers detentie is gesteld op 15 juni 2016, zodat geen sprake is van een naderende einddatum van klagers detentie. Ten slotte heeft het OM, zoals eerder aangegeven, negatief
geadviseerd. De directeur is van mening dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en dat de genomen beslissing, gezien de omstandigheden, redelijk en billijk is.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het OM heeft op 20 april 2015 en op 23 juni 2015 aangegeven bezwaar te hebben tegen algemeen verlof, omdat klager blijkens zijn strafblad al vele malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en hij contact met de reclassering weigert. Het OM
wijst
op het gevaar dat klager opnieuw strafbare feiten zal plegen. Klager heeft eerder een nieuw delict gepleegd tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling.
Op 29 juli 2015 heeft de advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam negatief geadviseerd wegens het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Klager is in het verleden meermalen veroordeeld voor
strafbare feiten en de onderhavige feiten zijn gepleegd tijdens de proeftijd. Klager heeft door zijn proceshouding ervan blijk gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te willen zien.
De politie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening

3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes voorwaardelijk. Thans ondergaat hij 74 dagen in verband met de herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Aansluitend dient hij nog veertien dagen gevangenisstraf te
ondergaan. De einddatum detentie is thans gesteld op 3 maart 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Op 2 juli 2015 heeft de directeur klagers verzoek om algemeen verlof afgewezen. De directeur heeft aan die afwijzing ten grondslag gelegd dat klager het delict in verband waarmee hij thans is gedetineerd heeft gepleegd in een lopende proeftijd, dat
klager meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en dat het OM negatief heeft geadviseerd wegens het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. De beroepscommissie is van oordeel
dat voornoemde beslissing niet als onvoldoende gemotiveerd en evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hierbij heeft de beroepscommissie tevens in aanmerking genomen dat klager ten tijde van de bestreden beslissing nog een fors
strafrestant had en het de eerste verlofaanvraag betrof. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem- Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven